ECLI:NL:RBZWB:2024:3135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/144 en BRE 23/145
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2019 en 2020 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij belastingrente in rekening was gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde deze bezwaren ongegrond.

De rechtbank heeft op 10 april 2024 de beroepen behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee advocaten. De belanghebbende meldde zich echter af voor de zitting. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 niet naar een te hoog bedrag heeft opgelegd en of de belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende recht heeft op een additionele aftrek van specifieke zorgkosten voor het jaar 2019, waardoor het beroep gegrond wordt verklaard. Voor de aanslag IB/PVV 2020 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te vroeg was ingesteld.

De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een belastbaar inkomen van € 16.907 en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/144 en BRE 23/145

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 september 2022 en 25 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2019 en 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en daarbij belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] verschenen. De rechtbank heeft op de zittingsdag digitaal een bericht van belanghebbende ontvangen waarin hij zich afmeldt voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 niet naar een te hoog bedrag heeft opgelegd. Meer specifiek komt daarbij de vraag aan de orde of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van specifieke zorgkosten. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2020 ontvankelijk is.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2019 recht heeft op een additionele aftrek van specifieke zorgkosten. Het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV 2019 verklaart de rechtbank daarom gegrond. Het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV 2020 is niet-ontvankelijk omdat het beroep te vroeg is ingesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

IB/PVV 2019
3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 een aangifte IB/PVV ingediend. In de aangifte heeft hij onder meer specifieke zorgkosten (medicijnen, genees- en heelkundige hulp en reiskosten) en scholingsuitgaven (studiekosten) in aftrek genomen.
3.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende verzocht om meer informatie te verschaffen in verband met de geclaimde aftrek. Belanghebbende heeft diverse stukken naar de inspecteur gestuurd.
3.2.
De inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft de geclaimde aftrek gecorrigeerd. De inspecteur heeft een aftrek van € 206 aan specifieke zorgkosten toegestaan (€ 490 minus de drempel van € 284) en geen aftrek van scholingsuitgaven. De inspecteur heeft verder bij de aanslag belastingrente in rekening gebracht.
3.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2022 heeft de inspecteur beslist dat het bezwaar ongegrond is en heeft hij de aanslag gehandhaafd.
IB/PVV 2020
3.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2020. De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar van 25 mei 2023 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

Motivering

Vooraf: betalingsonmacht griffierecht
4. Belanghebbende heeft ter zake van het te betalen griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan, omdat hij onvoldoende inkomen en geen vermogen heeft. Het beroep op betalingsonmacht is door de griffier voorlopig afgewezen en vervolgens is het griffierecht voldaan. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding om het beroep op betalingsonmacht toe te wijzen.
De aanslag IB/PVV 2019
4.1.
De inspecteur heeft het nadere standpunt ingenomen dat belanghebbende recht heeft op een additionele aftrek van € 158 aan specifieke zorgkosten, namelijk € 58 aan tandartskosten en € 100 aan reiskosten.
4.2.
De rechtbank begrijpt uit de stukken dat volgens belanghebbende de specifieke zorgkosten nog hoger zijn geweest, meer dan de inspecteur in aftrek heeft toegestaan. Belanghebbende onderbouwt zijn standpunt niet terwijl de bewijslast op hem rust. Reeds daarom heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur rekening moet houden met een hogere aftrek aan specifieke zorgkosten.
4.3.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 is het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2019 gegrond. De rechtbank vermindert het belastbaar inkomen uit werk en woning overeenkomstig het nadere standpunt van de inspecteur tot € 16.907. De belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.
De aanslag IB/PVV 2020
4.4.
De rechtbank heeft op 21 december 2022 een stuk van belanghebbende ontvangen waarin hij opkomt tegen een beslissing van de inspecteur die ziet op de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020. Een beslissing van de inspecteur over het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 was op dat moment nog niet genomen en kwam pas aanzienlijk later op 25 mei 2023. Het beroep was dus prematuur. Ook kon belanghebbende toentertijd redelijkerwijs niet menen dat het besluit van de inspecteur al tot stand was gekomen. De rechtbank zal daarom het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV 2020 niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dit beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2019 is gegrond. Dit betekent dat de aanslag IB/PVV 2019 wordt verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.907. De rechtbank vermindert de belastingrente dienovereenkomstig. Het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2020 is niet-ontvankelijk.
5.1.
Omdat het beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2019 gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met betrekking tot de uitspraak op bezwaar over de aanslag IB/PVV 2020 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met betrekking tot de uitspraak op bezwaar over de aanslag IB/PVV 2019 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 29 september 2022;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.907 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 15 mei 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [1]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.