ECLI:NL:RBZWB:2024:3157
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete wegens niet-verzekeren van bromfiets
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn bromfiets. De gedraging werd vastgesteld door de RDW op 17 oktober 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting vond plaats op 10 april 2024, waarbij de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.S. de Meer, aanwezig was. Betrokkene zelf was niet verschenen. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat hij dacht dat de bromfiets geschorst was en niet op de hoogte was van de verplichtingen omtrent verzekering. De zittingsvertegenwoordiger heeft echter betoogd dat het voertuig vanaf 4 september 2022 niet geschorst of verzekerd was en dat betrokkene pas op 29 oktober 2022 actie heeft ondernomen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat uit de gegevens van de RDW blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, inderdaad heeft plaatsgevonden. De rechter oordeelde dat betrokkene verantwoordelijk is voor het controleren van de status van zijn voertuig en dat het ontbreken van een brief van de RDW geen reden is om de boete te matigen of in twijfel te trekken. De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete als terecht opgelegd beschouwd.