ECLI:NL:RBZWB:2024:3158
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete en de ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in Middelburg, op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 10 april 2024, waar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het niet onverwijld inleveren van een ongeldig verklaard handelaarskenteken op een specifieke locatie op 8 maart 2022. Betrokkene voerde aan dat hij geen reactie had ontvangen op zijn beroepschrift en dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om de handelaarskentekenplaten in te leveren. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat betrokkene te laat beroep had ingesteld en niet tijdig zijn gronden van beroep had ingediend.
De kantonrechter oordeelde dat betrokkene aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat instellen van beroep niet aan hem konden worden toegerekend. Hierdoor werd het beroep ontvankelijk verklaard. De kantonrechter concludeerde echter dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard, maar de kantonrechter droeg de officier van justitie op om het bedrag van € 185,- dat betrokkene te veel had betaald als zekerheidstelling, terug te betalen.