Na bespreking van de zaak verklaren partijen het eens te zijn geworden over het volgende:
a) De huurachterstand berekend tot en met april 2024 bedraagt € 4.695,96;
b) Wegens buitengerechtelijke incassokosten is huurder verschuldigd € 491,08 (inclusief btw);
c) De wettelijke rente bedraagt tot en met 19 februari 2024 een bedrag van
€ 43,69;
d) [gedaagde] dient de proceskosten te betalen, vastgesteld op € 136,72 voor de dagvaarding, € 496,00 voor griffierecht, € 542,00 voor gemachtigdensalaris (2 punten á € 271,00 voor de dagvaarding en voor de mondelinge behandeling) en € 135,00 voor de nakosten, derhalve in totaal € 1.309,72;
e) [gedaagde] geeft aan nog recht te hebben op een UWV-uitkering;
f) Partijen spreken af dat de verkoopopbrengst van de stacaravan en een eventuele uitkering door het UWV zullen worden gebruikt voor betaling van de achterstallige huur;
g) [gedaagde] zal één extra maand huur voldoen ter hoogte van € 936,16 in de maand mei 2024;
h) Binnen 2 maanden met ingang van de dag na heden spreken partijen een betalingsregeling af;
i) [gedaagde] zal blijven voldoen aan de lopende huurverplichtingen jegens Leystromen, te betalen steeds vóór de eerste dag van de maand;
j) Als [gedaagde] meer dan veertien dagen in gebreke blijft met de voldoening van enige termijn en/of met de lopende huurverplichtingen vanaf mei 2024, is hij in verzuim zonder dat een ingebrekestelling is vereist en zijn zij het gehele nog uitstaande bedrag (inclusief de nog niet verschenen termijnen) direct verschuldigd. In dat geval is [gedaagde] tevens met ingang van die dag over het verschuldigde bedrag de wettelijke rente van art. 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verschuldigd.