ECLI:NL:RBZWB:2024:317

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/02/411736 / FA RK 23-3290
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2021. De vrouw, verzoekster, heeft het verzoek ingediend omdat de man, verweerder, sinds april 2021 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en heeft aangegeven geen ouderlijk gezag meer te willen uitoefenen. De vrouw heeft geprobeerd om de man te overtuigen om betrokken te blijven in het leven van de minderjarige, maar dit heeft niet geleid tot een verandering in de situatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek toe te wijzen, omdat de man kennelijk niet betrokken wil zijn in het leven van de minderjarige, wat risico's met zich meebrengt voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vrouw voortaan alleen het ouderlijk gezag uitoefent. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw direct beslissingen kan nemen over de verzorging en opvoeding van de minderjarige, zonder hinder van de man.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/411736 / FA RK 23-3290
Datum uitspraak: 10 januari 2024
beschikking over beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. D.R.M. de Vos in Goes,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats] ,
verweerder,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de vrouw van 12 juli 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 13 juli 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. De Vos van 2 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 4 augustus 2023.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 10 januari 2024. Bij die behandeling is verschenen de vrouw, met haar advocaat. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.
1.3
De rechtbank stelt vast dat ondanks dat de man behoorlijk is opgeroepen, hij niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar geregistreerd partner geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van [datum 1] 2022 is het geregistreerd partnerschap ontbonden en deze beschikking is op [datum 2] 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Goes.
2.2
Tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4
Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige]
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum 1] 2022 is, los van het overwogene onder rechtsoverweging 2.1, bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. In dat plan hebben partijen, voor zover in deze procedure van belang, in artikel 1.1 het volgende opgenomen:
“De ouders achten het in het belang van hun minderjarig kind dat zij na de scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem/haar blijven uitoefenen. Zij vinden het ook belangrijk dat het contact tussen het kind en de ouders zo min mogelijk door de scheiding wordt beïnvloed. De ouders zullen dan ook bevorderen dat het kind zo goed mogelijk contact heeft met ieder van de ouders.”

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw voortaan alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen over [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021.

4.De beoordeling

Standpunt van de vrouw
4.1
Door en namens de vrouw is het hierboven genoemde verzoek ingediend. In dat verzoek heeft de vrouw gesteld dat partijen een ouderschapsplan zijn overeengekomen waarin een zorgregeling is opgenomen. Uitganspunt is geweest dat [minderjarige] een dagdeel per keer contact zou hebben met de man in de perioden dat hij in Nederland verbleef en dat dit vanaf één jaar zou worden uitgebreid naar één dag per week in die perioden. Na ontbinding van het geregistreerd partnerschap is de zorgregeling door de man niet meer nagekomen, waardoor [minderjarige] haar vader voor het laatst in april 2021 heeft gezien. De man heeft in zijn e-mail van 7 oktober 2022 aangegeven dat hij geen ouderlijk gezag meer over [minderjarige] wil hebben, zodat partijen elkaar niet meer zouden hoeven te benaderen. De vrouw heeft hier in eerste instantie niet achter gestaan. Op 16 oktober 2022 heeft de vrouw per e-mail aangegeven dat zij met de man wil praten, enkel over en in het belang van [minderjarige] . De man heeft op 18 oktober 2023 aangegeven dat hij dat gesprek niet nodig vindt. Partijen hebben uiteindelijk telefonisch contact gehad waarin de vrouw heeft aangegeven dat zij nog geen reden ziet om het ouderlijk gezag van de man te laten beëindigen. De man heeft hierop aangegeven dat hij dit noodzakelijk vindt, omdat hij het druk heeft met zijn werk en zijn nieuwe relatie. Hierdoor betwijfelt de man of hij altijd beschikbaar en bereikbaar kan zijn voor de benodigde toestemmingen. Na dit gesprek heeft de vrouw niets meer van de man vernomen, ook niet nadat de vrouw de man op 21 maart 2023 opnieuw een e-mail heeft gestuurd. Het is de intentie van de vrouw geweest om na de verbreking van de relatie goed contact met de man te onderhouden in het belang van [minderjarige] . De vrouw ziet graag dat de man in het leven van [minderjarige] betrokken zou blijven en dat partijen gezamenlijk beslissingen over haar zouden kunnen nemen. Nu de man heeft aangegeven absoluut niet langer met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te willen zijn belast en niet meer reageert, voelt de vrouw zich genoodzaakt om toch een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de man in te dienen. Gelet op de houding van de man, is de vrouw bang dat het lastig wordt om beslissingen over [minderjarige] te nemen. Als de man zou aangeven dat hij weer contact zou willen hebben met [minderjarige] , dan staat de vrouw daarvoor open. De vrouw heeft de man ook altijd geïnformeerd en foto’s gestuurd.
4.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de vrouw verklaard dat zij geen opties meer ziet om de man het ouderlijk gezag over [minderjarige] te laten behouden. Dit is wat de man voor ogen heeft. Als de vrouw zonder zorgen beslissingen over [minderjarige] wil nemen over bijvoorbeeld vakantie en schoolkeuze, dan moet zij dat ongehinderd kunnen doen. De vrouw voelt zich nu gedwongen dit verzoek aan de rechtbank voor te leggen door de opstelling en het handelen van de man. Zij heeft geprobeerd om de man op andere gedachten te krijgen, maar dat is niet gelukt. Op dit moment durft de vrouw geen vakantie te boeken, omdat zij niet weet hoe de man zal reageren.
Advies van de Raad
4.3
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [minderjarige] door de opstelling van de man niet iets van hem te verwachten heeft. De man wil kennelijk niet betrokken zijn in het leven van [minderjarige] . Dit veroorzaakt een groot risico op de situatie dat [minderjarige] klem en verloren raakt. De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek toe te wijzen, omdat dit belangrijk is in het belang van [minderjarige] . Hierbij merkt de Raad wel op dat het belangrijk is dat de vrouw de man voor [minderjarige] levend houdt door bijvoorbeeld verhalen over hem te vertellen en foto’s te laten zien.
4.4
De rechtbank overweegt als volgt.
Wettelijk kader
4.4.1
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dan kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over [minderjarige] krijgt. In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.2
Als onweersproken staat vast dat nagenoeg elke communicatie tussen partijen ontbreekt en dat [minderjarige] sinds april 2021 geen contact met haar vader heeft gehad. De man heeft sindsdien zijn ouderlijk gezag niet meer uitgeoefend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds het moment dat het geregistreerd partnerschap is ontbonden. Dit maakt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
4.4.3
De rechtbank heeft de overgelegde stukken van de vrouw goed bestudeerd. Ook heeft de rechtbank goed geluisterd naar de mondelinge toelichting van de vrouw, haar advocaat en het advies van de Raad. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat het ouderlijk gezag van de man over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de vrouw voortaan belast is met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] . De rechtbank zal hieronder de beslissing toelichten.
4.4.4
Het is het uitgangspunt van de wetgever dat ouders, ook na het einde van hun relatie, samen het ouderlijk gezag houden. Gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag vereist wel dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. De rechtbank vindt dat van dat uitgangspunt in dit geval moet worden afgeweken. Uit de overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat de man niet langer betrokken wil zijn in het leven van [minderjarige] . De man heeft een baan waarvoor hij kennelijk veel in het buitenland verblijft. Ook heeft de man een nieuwe relatie. Dit zijn kennelijk redenen voor de man om op dit moment niet meer in het leven van [minderjarige] betrokken te willen zijn, zoals blijkt uit zijn e-mails van 7 oktober 2023 en 18 oktober 2023. Door deze omstandigheden heeft [minderjarige] haar vader voor het laatst in april 2021 gezien. Dit baart de rechtbank zorgen, omdat dit op langere termijn consequenties kan hebben voor haar (identiteits)ontwikkeling. De vrouw heeft meerdere keren geprobeerd om de man te overtuigen om het ouderlijk gezag over [minderjarige] met de vrouw gezamenlijk te blijven uitoefenen, maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Dit maakt dat het voor partijen voor nu niet mogelijk is om samen beslissingen te kunnen nemen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierbij bestaat bij de vrouw de vrees dat als zij er niet voor zorgt dat zij voortaan belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] , dat zij dat dan wel zou gaan merken. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat de man op een gegeven moment het geven van zijn toestemming kan gaan frustreren, wat geenszins in het belang van [minderjarige] zou zijn.
4.4.5
Het ontbreken van ieder contact tussen de vrouw en de man sinds maart 2023 en het feit dat de man mogelijk onbereikbaar kan zijn, kan in de praktijk tot verdere problemen leiden bij de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Gelet op het voorgaande, de praktische problemen die bij instandhouding van het gezamenlijk gezag kunnen ontstaan en gehoord het advies van de Raad, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] dat het gezag over haar wordt gewijzigd, in die zin dat de vrouw voortaan het gezag over [minderjarige] alleen uitoefent. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk toegezegd dat zij open blijft staan voor eventueel toekomstig contact tussen de man en [minderjarige] , zoals ook in haar verzoek staat opgenomen.
4.5
De rechtbank zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] en haar ontwikkeling is dat die beschikking ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beëindigt het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021 en bepaalt dat het gezag over [minderjarige] , voornoemd, voortaan wordt uitgeoefend door de vrouw alleen;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024 in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 24 januari 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.