In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2021. De vrouw, verzoekster, heeft het verzoek ingediend omdat de man, verweerder, sinds april 2021 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en heeft aangegeven geen ouderlijk gezag meer te willen uitoefenen. De vrouw heeft geprobeerd om de man te overtuigen om betrokken te blijven in het leven van de minderjarige, maar dit heeft niet geleid tot een verandering in de situatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek toe te wijzen, omdat de man kennelijk niet betrokken wil zijn in het leven van de minderjarige, wat risico's met zich meebrengt voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de vrouw voortaan alleen het ouderlijk gezag uitoefent. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw direct beslissingen kan nemen over de verzorging en opvoeding van de minderjarige, zonder hinder van de man.