ECLI:NL:RBZWB:2024:3176
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke matiging en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. Deze had het beroep ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 9 april 2024, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer. Betrokkene was niet aanwezig.
De gedraging die aan de boete ten grondslag lag, was het niet tijdig laten keuren van een motorrijtuig. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat hij door de coronamaatregelen gedwongen was langer in Marokko te blijven, waardoor hij de keuring niet kon laten uitvoeren. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep en matiging van de boete met 25% omdat betrokkene niet was gehoord.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat het beroep op overmacht niet was onderbouwd. De boete was terecht opgelegd, maar de kantonrechter constateerde dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De boete werd gematigd tot € 112,50, met terugbetaling van een te veel betaald bedrag aan zekerheidstelling.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de gevolgen van schending daarvan. Betrokkene kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.