ECLI:NL:RBZWB:2024:318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/02/417538 / FA RK 23-6102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor vakantie met minderjarige in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor een vakantie van een minderjarige naar Oostenrijk. De vrouw, verzoekster en moeder van de minderjarige, heeft verzocht om toestemming om met haar kind, geboren in 2014, op skivakantie te gaan van 16 tot en met 25 februari 2024. De man, verweerder en vader, heeft aanvankelijk aangegeven toestemming te verlenen, maar trok deze terug na een incident van mishandeling waarbij de vrouw aangifte deed. De man stelde dat de schoolresultaten van de minderjarige tegen de vakantie zouden zijn, maar de school heeft bevestigd dat er geen bezwaren zijn en dat de minderjarige zich goed ontwikkelt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 was de man niet aanwezig, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gegronde redenen zijn om de vrouw de toestemming te weigeren. De rechtbank overweegt dat het in het algemeen belang van een kind is om op vakantie te kunnen met zijn of haar ouders, tenzij er specifieke uitzonderingen zijn. Aangezien de vrouw tijdig de school om toestemming heeft gevraagd en de school geen bezwaren heeft, heeft de rechtbank besloten het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De rechtbank verleent de vrouw de toestemming om met de minderjarige op vakantie te gaan en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/417538 / FA RK 23-6102
Datum uitspraak: 10 januari 2024
beschikking over vervangende toestemming vakantie
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M.E. Kok in Goes,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats] ,
verweerder,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het (gewijzigde) verzoek met bijlagen van de vrouw van 21 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 december 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Kok van 2 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 3 januari 2024.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 10 januari 2024. Bij die behandeling is verschenen de vrouw, met haar advocaat. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.
1.3
De rechtbank stelt vast dat ondanks dat de man behoorlijk is opgeroepen, hij niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
Partijen hebben sinds 3 oktober 2017 samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming te verlenen voor het afreizen van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] , naar Oostenrijk gedurende de periode 16 februari 2024 tot en met 25 februari 2024 en daarbij te bepalen dat de verklaring van toestemming van de man zal worden vervangen door de beschikking van de rechtbank.

4.De beoordeling

Standpunt van de vrouw
4.1
De vrouw verzoekt het vermelde in rechtsoverweging 3.1. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft de vrouw, kort samengevat en voor zover van belang, het volgende in haar verzoek opgenomen. De vrouw wenst met haar partner, zijn kinderen en [minderjarige] op skivakantie te gaan. Op 16 februari 2024 wil zij naar Oostenrijk vertrekken. De vakantie zal een week duren. Omdat de vakantie buiten de schoolvakantie valt, heeft de vrouw bijzonder verlof bij de school van [minderjarige] aangevraagd. Dat verlof is door de school goedgekeurd. De man heeft in eerste instantie aangegeven dat hij voor de vakantie toestemming zal geven. Op 27 november 2023 heeft er zich echter een incident voorgedaan, waarbij de vrouw door de man is mishandeld. De politie is ter plaatse gekomen en heeft verwondingen bij de vrouw geconstateerd. Omdat [minderjarige] bij dat incident aanwezig is geweest, heeft de politie een zorgmelding bij Veilig Thuis ingediend. De vrouw heeft aangifte gedaan, waarna de man een contact- en gebiedsverbod opgelegd heeft gekregen. De man heeft aangegeven dat hij toestemming voor de vakantie zal verlenen indien de vrouw haar aangifte intrekt. Na een bemiddelingspoging heeft de man aangegeven niet akkoord te gaan met de vakantie, omdat de schoolresultaten van [minderjarige] in de weg staan. Naar aanleiding hiervan heeft de school van [minderjarige] desgevraagd aangegeven dat zij geen bezwaren zien, omdat [minderjarige] zich ontwikkelt op het niveau dat van haar, gezien haar leeftijd, mag worden verwacht. Ondanks de nadere onderbouwing van de school over de resultaten van [minderjarige] , wil de man geen toestemming voor de vakantie verlenen.
4.2
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat de man tot op heden geen toestemming voor de vakantie wil geven. In een e-mail heeft de man aangegeven dat hij die betreffende e-mail wil ondertekenen om hiermee zijn toestemming voor de vakantie te geven, maar die e-mail is niet rechtsgeldig. Hierbij wil de man een aantal voorwaarden aan zijn toestemming verbinden. De man kent verschillende opvattingen. In eerste instantie heeft de man aangegeven toestemming voor de vakantie te zullen geven, maar vervolgens wil hij die niet geven en op een later moment twijfelt hij nog om die toestemming te geven. Hiernaast is door en namens vrouw toegelicht dat de man haar geslagen heeft en dat als zij de aangifte niet zou intrekken, dat [minderjarige] dan niet op skivakantie zal gaan. De relatie tussen partijen is weliswaar zes jaar verbroken, maar de situatie is niet veranderd. De communicatie tussen partijen is in eerste instantie redelijk verlopen toen de vrouw veel de revue liet passeren, maar nu is zij meer op haar strepen gaan staan en is de situatie veranderd. Voorts is door en namens de vrouw aangegeven dat Juvent betrokken is geraakt en dat zij (individuele) hulpverlening voor partijen gaat inschakelen. Ook wordt er hulpverlening voor [minderjarige] ingezet, zodat zij met een onafhankelijk persoon haar gedachten en gevoelens kan delen. Tegen de man durft [minderjarige] niets te zeggen en de vrouw wil zij op haar gemak stellen. Belangrijk is dat [minderjarige] haar eigen verhaal kan vertellen. De communicatie tussen partijen zal via Juvent verlopen. De man mag geen contact hebben vanwege het opgelegde contact- en gebiedsverbod, maar daar houdt hij zich niet of niet altijd aan nu hij tijdens oud- of nieuwjaarsdag voor de deur heeft gestaan om [minderjarige] het beste te wensen.
Advies van de Raad
4.3
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij niet inziet om welke reden [minderjarige] niet op vakantie kan gaan. De school heeft de aanvraag van de vrouw om bijzonder verlof te verlenen toegewezen. Desgevraagd heeft de school aangegeven dat [minderjarige] zich naar haar leeftijd lijkt te ontwikkelen. Daarom adviseert de Raad om het verzoek van de vrouw in het belang van [minderjarige] toe te wijzen en de ontbrekende toestemming van de man te vervangen. Ten slotte is namens de Raad aangegeven dat het een compliment waardig is dat partijen, althans de vrouw, de hulpverlening van Juvent hebben ingeschakeld.
4.4
De rechtbank overweegt als volgt.
4.4.1
Tussen partijen is in geschil of het de vrouw moet worden toegestaan om met [minderjarige] op reis te gaan naar Oostenrijk gedurende de periode van 16 februari 2024 tot en met 25 februari 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag geschillen hierover op verzoek van beide ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen voorkomt. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 5 BW dient de rechtbank eerst te bekijken of partijen met elkaar (alsnog) afspraken kunnen maken. Daartoe overweegt de rechtbank dat dat niet mogelijk is gebleken nu de man niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen.
4.4.2
Vooropgesteld wordt dat nu partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met haar naar het buitenland te reizen en daar te verblijven. De rechtbank overweegt hiertoe dat het in het algemeen belang van een kind is, als dit kind op vakantie kan met zijn of haar ouders. Uitzonderingen kunnen bijvoorbeeld zijn wanneer de ouder die met het kind op vakantie wil gaan niet in staat is om goed voor een kind te zorgen, wanneer er een gegronde vrees zou zijn voor ontvoering van het kind door de ouder of wanneer een vakantie in strijd is met tussen partijen gemaakte afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.4.3
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een van de hierboven genoemde uitzonderingssituaties. De vrouw heeft tijdig en op voorhand aan de man gevraagd of hij toestemming aan de vrouw wil verlenen om met [minderjarige] op vakantie te gaan. Ook heeft de vrouw tijdig en op voorhand bij de school van [minderjarige] de aanvraag ingediend om bijzonder verlof te verlenen om met haar buiten de schoolvakantie om op vakantie te gaan, hetgeen de school heeft goedgekeurd. Omdat de man heeft aangegeven dat de schoolresultaten van [minderjarige] zich tegen de bedoelde vakantie zouden verzetten, heeft de vrouw dit bij de school van [minderjarige] nagevraagd. Desgevraagd heeft de directeur van de school op 15 december 2023 aangegeven dat de schoolresultaten van [minderjarige] met de groepsleerkracht van [minderjarige] en de intern begeleider zijn bekeken. Op basis van de schoolresultaten van [minderjarige] wordt geen bezwaar gezien om het bijzonder verlof te verlenen. [minderjarige] presteert op het niveau dat van haar, gezien haar leeftijd, verwacht mag worden. Daarom ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om [minderjarige] niet met de vrouw op vakantie naar Oostenrijk te laten gaan. De rechtbank zal het – door de man onweersproken gebleven – verzoek van de vrouw in het belang van [minderjarige] dan ook toewijzen.
4.5
De rechtbank zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de vrouw. Dat betekent dat de beschikking alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beschikking.
4.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verleent – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man – toestemming aan de vrouw om van 16 februari 2024 tot en met 25 februari 2024 met [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, af te reizen naar Oostenrijk en daar ook te verblijven;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024 in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 24 januari 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.