ECLI:NL:RBZWB:2024:3194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-417231 FA RK 23-5967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van vaderschap en gezamenlijk gezag in een internationale context met onbekende nationaliteit van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van het vaderschap en het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, van onbekende nationaliteit en niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, heeft een verzoek ingediend om het vaderschap van de man, die wel een verblijfsstatus heeft, juridisch vast te stellen. De minderjarige is geboren op [geboortedag 3] 2023 en de man is de biologische vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige, en dat het verzoek tijdig is ingediend. De rechtbank heeft ook overwogen dat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter is gegeven de verblijfplaats van de betrokkenen in Nederland. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder en de man toegewezen, waarbij de man de juridische vader wordt en zij gezamenlijk het gezag over de minderjarige krijgen. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de rechtbank ook de rol van de bijzondere curator en de betrokkenheid van de Stichting Jeugdbescherming Brabant heeft meegenomen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/417231 FA RK 23-5967
datum uitspraak: 2 mei 2024
beschikking over vaststelling ouderschap en gezag
in de zaak van
[naam 1],
geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] (Bosnië-Herzegovina),
ook bekend als
[naam 2], geboren op [geboortedag 2] 2001 te [geboorteplaats 2] (Bosnië-Herzegovina),
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. P.B.J. Dekker in Tilburg,
en
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.B.J. Dekker in Tilburg.
Als belanghebbenden in deze zaak ten aanzien van het afstammingsverzoek worden aangemerkt:
  • de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 3] 2023, hierna: [minderjarige] , vertegenwoordigd door mr. J.M.G. Cox in haar hoedanigheid van bijzondere curator;
  • de man.
Informant in deze procedure is:
de Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI), gevestigd in Tilburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige] van 5 maart 2024 en alle daarin vermelde stukken;
  • een afschrift van de geboorteakte over [minderjarige] ;
  • het op 27 maart 2024 ontvangen verslag van de bijzondere curator.
  • het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] .
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 15 april 2024. Bij die behandeling zijn gekomen de moeder en de man met hun advocaat. Ook waren aanwezig de bijzondere curator, een medewerkster van de GI en een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank mr. J.M.G. Cox benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] . De rechtbank heeft de bijzondere curator verzocht schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en daarbij een standpunt over het afstammingsverzoek in te nemen.
2.2
Aan de rechtbank ligt thans nog voor het verzoek van de moeder tot vaststelling van het ouderschap van de man over [minderjarige] en dat hij de geslachtsnaam van de man zal krijgen, alsmede het verzoek van de moeder en de man om hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige] nadat de beslissing op de vaststelling van het vaderschap onherroepelijk is geworden.
2.3
Op grond van de overgelegde stukken staat het volgende vast:
  • De moeder is op [geboortedag 3] 2023 te Tilburg bevallen van [minderjarige] .
  • Op de geboorteakte van [minderjarige] staat geen andere ouder dan de moeder vermeld.
  • De man is de biologische vader van [minderjarige] .
  • De moeder beschikt niet over een geboorteakte van haarzelf.
  • De moeder staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
  • De moeder is bekend onder de naam [naam 1] , geboren te [geboorteplaats 1] (Bosnië-Herzegovina) op [geboortedag 1] 1998 en [naam 2] , geboren te [geboorteplaats 2] (Bosnië-Herzegovina) op [geboortedag 2] 2001.
  • De nationaliteit van de moeder kan niet worden vastgesteld.
  • De moeder heeft geen verblijfsstatus.
  • De man heeft de Bosnische nationaliteit.
  • De man heeft sinds 27 augustus 2012 een verblijfstatus.
  • De moeder, de man en [minderjarige] hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland.
2.4
De moeder legt aan het afstammingsverzoek ten grondslag dat de man de biologische vader is van [minderjarige] . Vanwege de problematiek rondom de verblijfsstatus van de moeder en het gebrek aan de juiste papieren kan zij de man geen toestemming verlenen om [minderjarige] te erkennen. Zij verzoekt de rechtbank dan ook om het vaderschap gerechtelijk vast te stellen zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Het vaderschap blijkt ook uit het overgelegde rapport van het DNA-onderzoek. Daarnaast dient [minderjarige] dan ook de geslachtsnaam van de man te krijgen, zoals ook de andere kinderen van de moeder en de man. Verder verzoekt de moeder samen met de man te worden belast met het gezag over [minderjarige] . Zij hebben gezamenlijk de zorg voor [minderjarige] en zij willen ook samen het gezag over hem uitoefenen.
2.5
De man heeft aangegeven dat hij de wens heeft om de juridische vader te zijn van [minderjarige] . Nadat het vaderschap is vastgesteld wenst de vader gezamenlijk met de moeder het gezag uit te oefenen.
2.6
De bijzondere curator heeft aangegeven dat zij achter het verzoek van de moeder staat om het vaderschap van de man gerechtelijk vast te stellen. De man is de verwekker van [minderjarige] . Hij is een betrokken en verantwoordelijke oudere die al vanaf de geboorte, samen met de moeder, voor [minderjarige] zorgt. Het is in het belang van [minderjarige] dat de juridische positie van de man overeenkomt met de biologische werkelijkheid en dat er een familierechtelijke betrekking ontstaat tussen [minderjarige] en de man. Ook komt [minderjarige] met de vaststelling van het vaderschap in dezelfde positie als zijn beide zusjes [zusje 1] en [zusje 2] . De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling haar complimenten uitgesproken aan de ouders over de wijze waarop zij met elkaar en met hun kinderen omgaan en elkaar aanvullen tijdens deze procedure.
2.7
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er niet van omstandigheden is gebleken die een toewijzing van de verzoeken in de weg staan. De Raad sluit zich dan ook aan bij de verzoeken.
2.8
De jeugdbeschermer van de GI heeft aangegeven dat het belangrijk is dat alle zaken voor [minderjarige] goed worden geregeld zoals ook het juridisch ouderschap en het gezamenlijke gezag.
2.9
De rechtbank overweegt als volgt.
Internationaal privaatrecht (IPR)
2.1
Vanwege het feit dat de nationaliteit van de moeder onbekend is en de man de Bosnische nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient de rechtbank ambtshalve vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, en zo ja, welk recht van toepassing is op het verzoek.
Internationale bevoegdheid
2.11
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de moeder, de man en [minderjarige] in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben.
2.12
In artikel 10:97, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat, voor zover hier van belang, of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. In het derde lid van dit artikel staat dat voor de toepassing van lid 1 het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend is.
2.13
Op basis van de stukken kan de nationaliteit van de moeder niet worden vastgesteld. Wel kan worden vastgesteld dat zij in ieder geval niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt.
2.14
Ten aanzien van de man overweegt de rechtbank dat artikel 10:17 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfvergunning als bedoeld in artikel 28 (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) of artikel 33 (verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Met de inwerkingtreding van artikel 10:17 BW is artikel 113 van de Vreemdelingenwet 2000 komen te vervallen. Uit de wetsgeschiedenis van dit artikel blijkt dat de wetgever hiermee het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht aan de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 17 mei 2000 heeft overgenomen. Dit advies houdt onder meer in dat bij toepassing van verwijzingsregels waarin nationaliteit als aanknopingsfactor wordt gebruikt de vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd wordt beschouwd als Nederlands onderdaan. De rechtbank verstaat onder de persoonlijke staat van een vreemdeling zoals genoemd in artikel 10:17 BW alle verwijzings-categorieën in het personen- en familierecht, waarin volgens het Nederlandse (internationaal) privaatrecht de nationaliteit als aanknopingsfactor geldt. Naar het oordeel van de rechtbank valt aldus ook de nationaliteit als aanknopingsfactor in artikel 10:97, eerste lid, BW onder ‘de persoonlijke staat’ als bedoeld in artikel 10:17 BW. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank bij de bepaling van het toepasselijke recht op het verzoek ervan uitgaat dat de man Nederlands onderdaan is, aangezien hij ten tijde van het indienen van dit verzoek over een verblijfsvergunning beschikt.
2.15
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de man en de moeder ten tijde van de indiening van het verzoek niet over een gemeenschappelijke nationaliteit beschikken en dus, ingevolge artikel 10:97 BW het recht van de staat waar de man en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk is. Beiden hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland zodat Nederlands recht van toepassing is.
2.16
In artikel 1:207, eerste lid, BW staat dat – voor zover hier van belang – het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van:
de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
het kind.
In het tweede lid van dit artikel staat dat vaststelling van het ouderschap niet kan geschieden, indien:
het kind twee ouders heeft;
tussen de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon en de moeder van het kind krachtens artikel 41 geen huwelijk zou mogen worden gesloten of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen partnerschap zou mogen worden geregistreerd;
de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij voordat hij deze leeftijd heeft bereikt is overleden.
2.17
In het derde lid van dit artikel staat dat het verzoek door de moeder wordt ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind of, in geval van onbekendheid met de identiteit van de vermoedelijke verwekker dan wel van onbekendheid met zijn verblijfplaats, binnen vijf jaren na de dag waarop de identiteit en de verblijfplaats aan de moeder bekend zijn geworden.
Omdat [minderjarige] is geboren op [geboortedag 3] 2023 en de moeder het verzoek heeft ingediend op 18 december 2023, is het verzoek tijdig ingediend en kan de moeder worden ontvangen in dit verzoek.
2.18
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken, waaronder een DNA-onderzoek, en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, kan worden vastgesteld dat de man ook daadwerkelijk de biologische vader is van [minderjarige] . Voor de beoordeling van dit verzoek is geen plaats voor een afweging van de belangen van het kind tegenover die van de verwekker. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen op grond dat de man de verwekker is van [minderjarige] .
Geslachtsnaam
2.19
De rechtbank overweegt voorts – wellicht ten overvloede – dat door de vaststelling van het vaderschap [minderjarige] in familierechtelijke betrekking tot de man komt te staan, zodat artikel 1:5 lid 2 jo 1:5 lid 8 BW van rechtstreekse toepassing is. Nu [minderjarige] niet het eerste kind van de moeder en de man is, zal hij de [geslachtsnaam] hebben.
Gezag
2.2
Nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan en inschrijving plaatsgevonden heeft bij de burgerlijke stand krijgt de man de positie van juridische vader.
2.21
In artikel 1:253c BW staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen zijn ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.22
De man heeft niet eerder met de moeder het gezag gehad. Ook is niet gebleken van omstandigheden die gezamenlijk gezag in de weg staan. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat zijn beide ouders belast zullen zijn met het gezag over hem. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
2.23
Gelet op de aard van deze procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
2.24
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
stelt het ouderschap vast van [de man] geboren te [geboorteplaats 3] op 1996 met betrekking tot de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 3] 2023;
verstaat, na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, dat genoemde minderjarige de [geslachtsnaam] heeft;
bepaalt dat, na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking en deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de moeder en de man voortaan samen het gezag hebben over [minderjarige] ;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.