Uitspraak
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 januari 2024 met de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 19 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de opzegging van een huurovereenkomst. De verhuurder, aangeduid als [eiser], had een aanbod gedaan voor een nieuwe huurovereenkomst, maar de huurder, aangeduid als [gedaagde], weigerde dit aanbod. De kern van het geschil was of het aanbod van de verhuurder als redelijk kon worden beschouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen partijen op 5 oktober 2005 was gesloten en dat er in juli 2023 een nieuwe huurprijs was overeengekomen. De verhuurder stelde dat de huurovereenkomst verouderd was en dat modernisering noodzakelijk was. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de bepalingen in het aanbod, zoals boetebepalingen en voorwaarden bij renovatie, de huurder in een nadelige positie zouden brengen. De kantonrechter concludeerde dat het aanbod niet redelijk was en dat de opzegging van de huurovereenkomst door de verhuurder onterecht was. Hierdoor werden de vorderingen van de verhuurder afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de huurder.