ECLI:NL:RBZWB:2024:3228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10484676 CV EXPL 23-1049 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming registratie en gegevensverstrekking door niet-aangesloten akkerbouwer aan brancheorganisatie

In deze zaak vordert de Brancheorganisatie Akkerbouw nakoming van de verplichting tot registratie en gegevensverstrekking door A, een niet bij haar aangesloten akkerbouwer. De vordering is gebaseerd op door de Minister van Economische Zaken in 2016 en 2021 algemeen verbindend verklaarde regelingen. De kantonrechter oordeelt dat de besluiten tot algemeen verbindend verklaring rechtmatig zijn en dat A daaraan is gebonden. A is verplicht om de gevraagde gegevens aan de brancheorganisatie te verstrekken, zonder dat hij verplicht wordt lid te worden van BO Akkerbouw. De kantonrechter wijst het beroep van A op een vrijstellingsbepaling en schending van privacy af, omdat de te verstrekken gegevens beperkt zijn tot het landbouwbedrijf van A en de verwerking daarvan rechtmatig is onder de AVG. De uitspraak van de ABRvS over de verstrekking van gegevens door de minister is niet relevant voor deze zaak. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van BO Akkerbouw toewijsbaar is, met uitzondering van de vordering tot registratie via de RVO, waarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. A wordt veroordeeld tot het verstrekken van de gevraagde gegevens en tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: 10484676 CV EXPL 23-1049
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
BRANCHEORGANISATIE AKKERBOUW,
te Zoetermeer,
eiseres,
gemachtigde mr. J.A.N. Baas,
tegen

1.de maatschap [gedaagde 1] ,

en haar maten:
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
allen te [plaats] ,
gedaagden,
procederende in persoon.
Partijen worden hierna BO Akkerbouw en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 september 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen,
  • de mondelinge behandeling op 20 februari 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BO Akkerbouw is een brancheorganisatie voor de Nederlandse akkerbouwketens. Het is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, waarvan organisaties lid zijn die ondernemingen vertegenwoordigen die actief zijn in de landbouwketen (lid zijn bijvoorbeeld LTO Nederland, het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond). Van deze organisaties kunnen (onder meer) akkerbouwers lid zijn.
2.2.
[gedaagden] exploiteert een landbouwbedrijf en is niet aangesloten bij een van de organisaties die lid zijn van BO Akkerbouw.
2.3.
Artikel 4:1 van de Regeling Producenten- en Brancheorganisaties (Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 oktober 2014, nr. WJZ / 14152482; hierna: de Regeling) bepaalt dat de minister een brancheorganisatie op grond van artikel 157 lid 1 van de Integrale GMO-verordening (EU Vo. 1308/2013; hierna: de Verordening) als zodanig kan erkenne
n.
2.4.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) heeft BO Akkerbouw bij besluit van 2 december 2020 als brancheorganisatie erkend.
2.5.
Artikel 5:1 van de Regeling bepaalt dat de minister een besluit mag nemen overeenkomstig artikel 164 lid 1 of artikel 165 van de Verordening.
2.6.
Op grond van artikel 164 lid 1 van de Verordening kan een lidstaat een regeling van een erkende brancheorganisatie die als representatief wordt beschouwd, op verzoek van deze brancheorganisatie voor een beperkte periode verbindend verklaren voor niet aangesloten marktdeelnemers. Op grond van artikel 165 van de Verordening kan de lidstaat daarbij besluiten dat de niet aangesloten deelnemers ter derving van de kosten van het programma een zelfde financiële bijdrage moeten betalen als de wel (indirect) bij de brancheorganisatie aangesloten deelnemers.
2.7.
Bij besluiten van 29 april 2016 heeft de minister van Economische Zaken de regelingen van de Brancheorganisatie Granen, de Brancheorganisatie Suiker en de Brancheorganisatie Aardappelen en overige akkerbouwgewassen ten aanzien van het verrichten van onderzoeken ter uitvoering van het ‘Gezamenlijk programma Onderzoek en Innovatie’ en de daarmee samenhangende regelingen ‘verplichting tot afdracht van financiële bijdragen’ en ‘verplichting tot registratie en gegevensverstrekking’ voor de periode 2016-2020 algemeen verbindend verklaard. Tegen deze besluiten staat geen bezwaar of beroep (meer) open.
Op grond van paragraaf 4 lid 2 van de regelingen ‘Verplichte registratie en gegevensverstrekking’ (bijlagen 3 bij voornoemde besluiten) is BO Akkerbouw namens de brancheorganisaties Granen, Suiker en Aardappelen en overige akkerbouwgewassen belast met de uitvoering deze regelingen.
2.8.
Bij besluit van 20 april 2021 heeft de minister van LNV de regeling van BO Akkerbouw ten aanzien van het ‘Programma Onderzoek en Innovatie 2021-2030’ en de daarmee samenhangende regelingen ‘verplichte registratie en gegevensverstrekking’ en ‘verplichte financiële bijdragen’ algemeen verbindend verklaard. Tegen dit besluit staat geen bezwaar of beroep (meer) open.
In paragraaf 4 lid 2 van de regeling ‘verplichte registratie en gegevensverstrekking’ (bijlage B bij het besluit) is bepaald dat BO Akkerbouw gerechtigd is te verlangen dat de ondernemer zijn opgaven nader aantoont met het verstrekken van een afschrift van de landbouwtelling ex artikel 24 Landbouwwet, de zogenaamde ‘gecombineerde opgave’.
2.9.
Het ‘Gezamenlijk programma Onderzoek en Innovatie’ en het ‘Programma Onderzoek en Innovatie 2021-2030’ (hierna gezamenlijk: het Programma Onderzoek en Innovatie) voorzien in (vaak meerjarig) onderzoek, innovatie en kennisverspreiding ten aanzien van onderwerpen zoals bodem- en plantweerbaarheid en plantgezondheid. De doelen van deze programma’s betreffen milieubescherming, maatregelen om het potentieel van producten te bevorderen en optimaal te benutten, studies om de productkwaliteit te verbeteren, onderzoek naar met name teeltmethoden die een geringer gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of diergeneesmiddelen mogelijk maken en het behoud van de bodem en het behoud of de verbetering van het milieu garanderen en de gezondheid van dieren of planten of de voedselveiligheid.
2.10.
In artikel 5:7 van de Regeling is bepaald dat marktdeelnemers die op grond van artikel 164 lid 1 of artikel 165 van de Verordening zijn gebonden om een voorschrift uit te voeren of een financiële bijdrage af te dragen, gehouden zijn dat jegens de erkende brancheorganisatie te doen.
2.11.
De minister van LNV heeft [gedaagden] meegedeeld dat ter uitvoering van het Programma Onderzoek en Innovatie zijn naam, adresgegevens en KvK-nummer zullen worden doorgegeven aan BO Akkerbouw en dat hij daartegen bezwaar kan maken op grond van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (hierna: de AVG). [gedaagden] heeft daarop verzocht zijn gegevens niet door te geven. Hij vindt dat het doorgeven van zijn gegevens in strijd is met de AVG, omdat hij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Bij besluit van 31 oktober 2018 heeft de minister van LNV het verzoek van [gedaagden] zijn gegevens niet door te geven aan BO Akkerbouw afgewezen. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de RvS) op 22 september 2021 beslist dat de minister van LNV de gegevens van [gedaagden] waarover de minister op grond van artikel 24 Landbouwwet beschikt, op grond van de AVG niet mag verstrekken aan BO Akkerbouw (ECLI:NL:RVS:2021:2129).
2.12.
In paragraaf 4 lid 1 van de regelingen ‘verplichte registratie en gegevensverstrekking’ (bijlagen 3 bij de besluiten van 29 april 2016) en paragraaf 5 lid 3 van de regeling ‘verplichte registratie en gegevensverstrekking’ (bijlage B bij het besluit van 20 april 2021) is bepaald dat de respectievelijke brancheorganisaties bij besluit vrijstelling kunnen verlenen van een of meer bepalingen uit de regeling.

3.Het geschil

3.1.
BO Akkerbouw vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] veroordeelt binnen tien dagen na betekening van het vonnis de verplichting tot registratie en gegevensverstrekking na te komen, door middel van:
het registreren van een machtiging voor het leveren van perceelgegevens aan BO Akkerbouw in het machtigingenregister of
toezending van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren daarvoor over de jaren 2018-2021, met voor het jaar 2021 bijgevoegd een kopie van de pagina’s van de ‘gecombineerde opgave’ waaruit de naw-gegevens en het KvK-nummer van de indiener, het jaar van de opgave, de datum waarop de kopie is gegenereerd en de geteelde gewassen en arealen van het jaar blijken,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat [gedaagden] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-.
Verder vordert BO Akkerbouw [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten en hem te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
BO Akkerbouw stelt dat [gedaagden] een akkerbouwbedrijf exploiteert en registratieplichtige gewassen teelt. [gedaagden] is op grond van de algemeen verbindend verklaarde regelingen verplicht om deel te nemen aan het gezamenlijke programma en de daarmee samenhangende verplichtingen tot registratie, gegevensverstrekking en de afdracht van de financiële bijdragen. Ondanks diverse aanmaningen heeft [gedaagden] zich niet geregistreerd en heeft hij geen opgave gedaan van de voor de bepaling van de hoogte van de financiële bijdrage benodigde gegevens. BO Akkerbouw vordert vergoeding van € 462,50 aan kosten die zij voorafgaand aan de procedure heeft gemaakt om te bewerkstelligen dat [gedaagden] zou voldoen aan zijn plicht tot registratie en gegevensverstrekking.
3.3.
[gedaagden] betoogt dat hij niet gebonden kan worden en ook niet wil worden aan de regelingen van BO Akkerbouw. Hij betwist de rechtmatigheid en de redelijkheid van de verschillende ministeriële besluiten. Hij stelt dat hij van BO Akkerbouw geen voordeel heeft te verwachten en dat BO Akkerbouw niet representatief is voor de akkerbouwbranche. Hij betwijfelt het nut van het Programma Onderzoek en Innovatie en de besteding van de daarmee gemoeide gelden. Hij wil geen lid zijn van de vereniging BO Akkerbouw en stelt dat hij daartoe op grond van de Grondwet of de Universele Verklaring van Rechten van de Mens ook niet kan worden verplicht. [gedaagden] wil zich niet registreren bij BO Akkerbouw en aan haar geen gegevens verstrekken. [gedaagden] stelt dat zijn privacy in het geding komt als hij gedwongen is zijn gegevens aan BO Akkerbouw te geven. Hij beroept zich op de uitspraak van de RvS (zie 2.11). Hij wil niet financieel bijdragen, nu hij ook niets van BO Akkerbouw geleverd krijgt. Hij verzet zich tegen het opleggen van een dwangsom. Als de rechter hem veroordeelt, zal hij aan die veroordeling moeten voldoen. Hij betwist de gevorderde buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid van de kantonrechter

4.1.
De ingestelde vordering is een vordering van onbepaalde waarde. In beginsel is dan team Handel van de rechtbank de bevoegde rechter. Dit is alleen anders als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de waarde van de vordering niet hoger is dan € 25.000,-. Dat is hier het geval. BO Akkerbouw heeft onweersproken toegelicht dat de financiële bijdrage voor [gedaagden] aanzienlijk lager zal zijn dan € 25.000,-. Zij heeft voorgerekend dat als zou worden uitgegaan van alleen de teelt van gewassen die in de hoogste tariefklasse vallen, de akkerbouwer 1894 ha van dat gewas zou moeten telen, om meer dan € 25.000,- te moeten bijdragen. Deze situatie doet zich bij [gedaagden] niet voor. Daarover zijn partijen het eens. De kantonrechter is dan ook bevoegd de zaak te beoordelen en daarin te beslissen.
grondslag van de vordering
4.2.
De vordering van BO Akkerbouw heeft betrekking op de periode 2016 tot en met 2021. BO Akkerbouw baseert zich daarbij op de algemeen verbindend verklaarde regelingen ‘verplichte registratie en gegevensverstrekking’. Voor de periode 2016-2020 is deze regeling bij besluit van 29 april 2016 door de minister van Economische Zaken algemeen verbindend verklaard. Voor 2021 (tot en met 31 december 2027) is de regeling bij besluit van 20 april 2021 algemeen verbindend verklaard door de minister van LNV. De besluiten zijn daarbij getoetst aan de artikelen 164 lid 1 en 165 van de Verordening.
4.3.
De besluiten van 29 april 2016 zijn gegeven op de daartoe strekkende verzoeken van de Brancheorganisatie Granen, Brancheorganisatie Suiker en Brancheorganisatie Aardappelen en overige akkerbouwgewassen. Bij die besluiten is telkens als bijlage 3 gevoegd de regeling ‘verplichte registratie en gegevensverstrekking’. In paragraaf 4 van die regeling is onder lid 2 bepaald dat de BO Akkerbouw is belast met de uitvoering van deze regeling. Dat BO Akkerbouw op grond daarvan gerechtigd is de vordering in te stellen voor de genoemde drie brancheorganisaties is tussen partijen niet in geschil.
4.4.
Het besluit van 20 april 2021 is gegeven op het daartoe strekkende verzoek van BO Akkerbouw. BO Akkerbouw is met toepassing van artikel 4.1 van de Regeling door de minister van LNV erkend (zie hiervoor onder 2.3. en 2.4.).
rechtmatigheid van de besluiten van 29 april 2016, 2 december 2020 en 20 april 2021
4.5.
De kantonrechter dient na te gaan of de gestelde grondslag de vordering kan dragen. Als komt vast te staan dat (een van) de besluiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, niet bevoegdelijk zijn genomen, dan wel dat die besluiten op andere grond(en) niet rechtmatig zijn, kan de daarop gebaseerde vordering tot nakoming van de algemeen verbindend verklaarde regeling tegen [gedaagden] niet worden toegewezen. De kantonrechter stelt vast dat het bij de besluiten van 29 april 2016 en 20 april 2021 gaat om algemeen verbindend verklaringen die moeten worden aangemerkt als algemeen verbindende voorschriften. Hoewel onder de besluiten de zogenaamde ‘bezwaarclausule’ is opgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat, gelet op artikel 8:3 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB), niet zonder meer vaststaat dat tegen deze besluiten daadwerkelijk bezwaar en beroep openstonden. Dit artikel bepaalt – kortweg – dat geen beroep openstaat tegen een algemeen verbindend voorschrift. De bezwaarclausule onder de besluiten schept vervolgens geen rechtsingang bij de bestuursrechter, ook niet via de weg van het vertrouwensbeginsel. Dit leidt ertoe dat de civiele rechter in beginsel bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van deze besluiten.
4.6.
Dit geldt niet voor het besluit van 2 december 2020. Dit besluit betreft de erkenning van BO Akkerbouw als brancheorganisatie. De kantonrechter overweegt dat het bij dit besluit niet gaat om een algemeen verbindend verklaring en dat tegen dit besluit bezwaar en beroep openstond. Inmiddels is het besluit onherroepelijk en heeft het op dit punt formele rechtskracht. De kantonrechter is dan ook aan dit besluit gebonden. De stelling van [gedaagden] dat BO Akkerbouw niet representatief is ook niet tegen het besluit tot erkenning van BO Akkerbouw als brancheorganisatie gericht. Naar de kantonrechter dit verweer begrijpt, betwist [gedaagden] daarmee de rechtmatigheid van het besluit tot algemeen verbindend verklaring van 20 april 2021. Op dit verweer zal hierna worden ingegaan.
4.7.
Aan de orde is dan nog of de civiele rechter voor de rechtmatigheid van het besluit van 2 december 2020 toekomt aan de beoordeling of de minister van LNV tot het nemen daarvan bevoegd was, aangezien het de vraag is of een niet bevoegdelijk genomen besluit als basis kan dienen voor het (eveneens door de minister van LNV genomen) besluit van 20 april 2021. De kantonrechter komt aan beantwoording van die vraag echter niet toe, nu op grond van de volgende overwegingen wordt geoordeeld dat de minister van LNV de bevoegde minister was. De slotsom is dus dat de kantonrechter van de rechtsgeldigheid van het besluit van 2 december 2020 tot erkenning van BO Akkerbouw als brancheorganisatie in de zin van artikel 157 van de Verordening uitgaat.
bevoegdheid minister van LNV
4.8.
De minister van LNV heeft het besluit tot erkenning van BO Akkerbouw en het daarop volgende besluit van 20 april 2021 genomen op basis van respectievelijk de artikelen 4.1 en 5.1 van de Regeling (zie hiervoor 2.3 en 2.5).
4.9.
De Regeling is op 14 oktober 2014 vastgesteld door de minister van Economische Zaken. De minister verklaart zich hierin in artikel 4.1 bevoegd tot – kortweg – erkenning van een brancheorganisatie en in artikel 5.1 tot – kortweg – algemeen verbindend verklaring van regelingen van een erkende en voldoende representatieve brancheorganisatie. Ter zitting is besproken of daarmee dan ook de minister van LNV bevoegd was tot het nemen van de besluiten van 2 december 2020 en 20 april 2021.
4.10.
De kantonrechter stelt op grond van feiten die van algemene bekendheid kunnen worden geacht vast, dat onder het kabinet-Rutte I op 14 oktober 2010 het ministerie van Economische Zaken is samengegaan met het ministerie van LNV onder de naam ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In 2012 werd de naam van dit gezamenlijke ministerie gewijzigd in ministerie van Economische Zaken. In 2017 is het ministerie van LNV weer zelfstandig geworden. Ten tijde van de totstandkoming van de Regeling viel de landbouwportefeuille dus onder de minister van Economische Zaken. De Regeling betreft inhoudelijk landbouw. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat de Regeling materieel viel onder LNV en dat na de splitsing van de ministeries Economische Zaken en LNV, de daarin geregelde bevoegdheden, bevoegdheden waren van de minister van LNV. Het besluit tot erkenning van de BO Akkerbouw van 2 december 2020 en het besluit tot algemeen verbindend verklaren van de regelingen van die brancheorganisatie van 20 april 2021 is op grond daarvan dan ook bevoegdelijk genomen.
BO Akkerbouw niet representatief
4.11.
Volgens [gedaagden] is BO Akkerbouw niet representatief. Hij stelt daarmee dat niet is voldaan aan het representativiteitsvereiste in artikel 164 lid 1 van de Verordening en het Programma Onderzoek en Innovatie daarom niet algemeen verbindend had mogen worden verklaard. Dit verweer wordt gepasseerd. De minister heeft blijkens het besluit tot algemeen verbindend verklaring van 20 april 2021 op basis van het WUR onderzoek ‘Representativiteitstoets Brancheorganisatie Akkerbouw’ geoordeeld dat aan het representativiteitsvereiste is voldaan. Dat dit niet juist is, is met de enkele verwijzing naar een onderzoek naar het aantal leden van LTO Nederland, een van de leden van BO Akkerbouw, door [gedaagden] onvoldoende onderbouwd.
geen voordeel van het Programma Onderzoek en Innovatie
4.12.
[gedaagden] betoogt dat hij van het Programma Onderzoek en Innovatie geen voordeel heeft te verwachten. Dit aspect speelt een rol bij het onderdeel van de besluiten van 29 april 2016 en 20 april 2021, waarin de regeling van de verplichte financiële bijdrage algemeen verbindend wordt verklaard (artikel 165 Verordening). Daarbij geldt als voorwaarde dat – in dit geval – het Gezamenlijk programma Onderzoek en Innovatie van algemeen economisch belang moet zijn voor de ongebonden deelnemers, zoals [gedaagden] , en deze daarbij voordeel hebben. Anders dan [gedaagden] meent, gaat het daarbij niet om een concrete tegenprestatie voor het bedrag waarvoor [gedaagden] moet bijdragen. De ongebonden deelnemers moeten bijdragen in de kosten van het programma, omdat zij in het algemeen zullen profiteren van de (onderzoeks)resultaten die daarmee worden verkregen. BO Akkerbouw heeft gesteld dat het gaat om dure, meerjarige onderzoeken en projecten, waarbij iedere akkerbouwer baat heeft, maar die voor de individuele akkerbouw niet zijn te financieren en [gedaagden] heeft dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagden] kan daarom niet in zijn verweer worden gevolgd, nog los van het feit dat de vordering van BO Akkerbouw (nog) niet de inning van de financiële bijdrage bij [gedaagden] betreft.
4.13.
Overige gronden die de rechtmatigheid van de besluiten van 29 april 2016 en 20 april 2021 zouden aantasten zijn niet gesteld en evenmin gebleken, zodat de kantonrechter van de rechtmatigheid van de algemeen verbindend verklaring van de regelingen die hier aan de orde zijn uitgaat.
redelijkheid van de besluiten van 29 april 2016 en 20 april 2021
4.14.
De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of het redelijk is dat [gedaagden] door de algemeen verbindend verklaring van de regelingen tot registratie en het verstrekken van gegevens kan worden verplicht. Nu ervan wordt uitgegaan dat de besluiten tot algemeen verbindend verklaring van de regelingen rechtmatig zijn genomen, gelden zij als wettelijk voorschrift, waaraan ook [gedaagden] als niet aangesloten akkerbouwer is gebonden. Hij wordt daarmee overigens niet verplicht lid van BO Akkerbouw of een daarbij aangesloten vereniging. Van strijd met het grondrecht van vereniging is dan ook geen sprake.
vrijstelling
4.15.
Ter zitting heeft [gedaagden] nog een beroep gedaan op de vrijstellingsbepaling (zie r.o. 2.12). BO Akkerbouw is een vereniging. De kantonrechter laat in het midden of en hoe een afwijzend besluit van de brancheorganisatie op een verzoek tot vrijstelling voor [gedaagden] aanvechtbaar zou zijn geweest. [gedaagden] heeft niet eerder een verzoek om vrijstelling gedaan dan op de zitting. BO Akkerbouw is dan ook niet toegekomen aan het nemen van een besluit. Ter zitting heeft BO Akkerbouw toegelicht dat haar nog nooit om vrijstelling is verzocht, maar dat het zou moeten gaan om een zeer specifieke situatie, waarvan bij [gedaagden] geen sprake is. De kantonrechter volgt BO Akkerbouw daarin. [gedaagden] heeft geen op hem toegespitste concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hij mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor vrijstelling van de verplichting tot registratie en het verstrekken van gegevens.
privacy
4.16.
In deze procedure gaat het erom of [gedaagden] kan worden verplicht om zich te registeren en – zelf – zijn gegevens aan BO Brancheorganisatie te verstrekken. Daarom is in deze procedure de uitspraak van de RvS, waar [gedaagden] zich op beroept, niet relevant. Deze uitspraak houdt in dat de minister de gegevens van [gedaagden] , waarover de minister, dat wil zeggen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), op grond van artikel 24 Landbouwwet beschikt, niet mag verstrekken aan BO Akkerbouw. BO Akkerbouw moet deze gegevens zelf zien te verkrijgen. Daarop is haar vordering in deze procedure gericht.
4.17.
[gedaagden] erkent dat hij registratieplichtige gewassen teelt. Daarmee valt hij onder het bereik van de algemeen verbindend verklaarde regelingen tot registratie en gegevensverstrekking, waarop BO Akkerbouw haar vordering baseert en waarvan hiervoor is vastgesteld dat die rechtsgeldig zijn. BO Akkerbouw heeft een taak van algemeen belang en de verwerking door haar van de gegevens van [gedaagden] is noodzakelijk ter uitvoering van die taak. Daarmee is de verwerking rechtmatig en niet in strijd met enige bepaling in de Algemene verordening gegevensbescherming (EU Verordening 2016/679; hierna AVG).
4.18.
[gedaagden] meent dat zijn privacy in het geding komt en voelt zich onvrij doordat allerlei mensen van alles over hem te weten komen, waaronder zijn geloofsovertuiging. De kantonrechter volgt hem daarin niet. De registratie en te verstrekken gegevens hebben slechts betrekking op zijn landbouwbedrijf en BO Akkerbouw kan en mag deze gegevens slechts verwerken voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van haar taak. Uit niets is gebleken dat BO Akkerbouw de gegevens voor iets anders gebruikt of laat gebruiken.
de vordering
4.19.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat [gedaagden] zich bij BO Akkerbouw moet registreren en opgave moet doen van zijn gegevens, op basis waarvan BO Akkerbouw kan vaststellen welke financiële bijdrage hij moet afdragen. Hij kan niet worden verplicht dat te doen door middel van een machtiging via RVO. Het staat hem vrij daartoe over te gaan, maar hij kan daartoe niet worden veroordeeld, nu een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. De vordering zoals weergegeven onder r.o. 3.1 sub a zal daarom worden afgewezen.
4.20.
De onder r.o. 3.1 sub b weergegeven vordering is wel toewijsbaar. [gedaagden] zal worden veroordeeld tot inzending binnen tien dagen na betekening van dit vonnis van volledig ingevulde, in de regelingen voorziene, registratieformulieren over de jaren 2018 tot en met 2021. Daarbij zal hij worden veroordeeld tot het voor het jaar 2021 bijvoegen van een kopie van de pagina’s van de ‘gecombineerde opgave’ waaruit zijn naw-gegevens en KvK-nummer, het jaar van de opgave, de datum waarop de kopie is gegenereerd en de geteelde gewassen en arealen van het jaar blijken. [gedaagden] heeft niet weersproken dat hij hiertoe kan worden verplicht op grond van paragraaf 4 lid 2 van de regeling ‘verplichte registratie en gegevensverstrekking 2021-2030’ (zie hiervoor r.o. 2.8).
4.21.
De kantonrechter zal aan de veroordeling een dwangsom verbinden, zoals is gevorderd. BO Akkerbouw heeft onbetwist gesteld dat [gedaagden] ondanks diverse aanmaningen daartoe zijn verplichtingen niet nakomt. Haar komt dit dwangmiddel dan ook toe, ook al heeft [gedaagden] gezegd aan het vonnis te zullen moeten voldoen als de rechter dat zegt. De kantonrechter ziet wel aanleiding de dwangsom in omvang te minderen, zoals hierna onder de beslissing vermeld. De omvang van de dwangsom moet in een redelijke verhouding staan tot de na te komen veroordeling.
buitengerechtelijke kosten
4.22.
BO Akkerbouw vordert vergoeding van deze kosten, die zij met een beroep op het Rapport BGK-Integraal 2013 (met aanpassing in augustus 2014) stelt op € 462,50. [gedaagden] meent dat hij niet tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten kan worden veroordeeld, omdat hij opkomt voor zijn recht en geen onwillige wanbetaler is.
4.23.
De kantonrechter oordeelt dat BO Akkerbouw op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding toekomt van redelijke kosten die zij heeft gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagden] . Deze procedure is erop gericht vast te stellen of [gedaagden] kan worden verplicht gegevens te verstrekken om BO Akkerbouw in de gelegenheid te stellen ten aanzien van [gedaagden] de verschuldigdheid van (de omvang van) de financiële bijdrage te bepalen. Dit is gelijk te stellen met de vaststelling van aansprakelijkheid als geregeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Voor het tarief heeft BO Akkerbouw terecht aansluiting gezocht bij eerdergenoemd Rapport. De hoogte van de vergoeding is daarmee in overeenstemming. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen dan ook worden toegewezen.
proceskosten
4.24.
[gedaagden] wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van BO Akkerbouw worden vastgesteld op:
  • kosten van de dagvaarding € 133,33
  • griffierecht € 128,00
  • salaris gemachtigde € 246,00 (3 punten x € 82,00)
  • nakosten
totaal € 548,33
Anders dan BO Akkerbouw vordert zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen met ingang van de 15e dag na dagtekening van dit vonnis. [gedaagden] moet een redelijke termijn worden gegund aan deze veroordeling te voldoen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de verplichting tot registratie en gegevensverstrekking na te komen, door middel van toezending van de volledig ingevulde en ondertekende formulieren daarvoor over de jaren 2018-2021 aan BO Akkerbouw op postadres Antwoordnummer 11108, 2700 VC Zoetermeer, met voor het jaar 2021 bijgevoegd een kopie van de pagina’s van de ‘gecombineerde opgave’ waaruit de naw-gegevens en het KvK-nummer van [gedaagden] , het jaar van de opgave, de datum waarop de kopie is gegenereerd en de geteelde gewassen en arealen van het jaar blijken,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.1 van dit vonnis te voldoen,
met een maximum van € 5.000,-,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan BO Akkerbouw van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van BO Akkerbouw tot nu vastgesteld op € 548,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de 15e dag na heden en vermeerderd met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis aan hem moet worden betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.