ECLI:NL:RBZWB:2024:3248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10836417 CV EXPL 23-5133 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over de status van de zoon als huurder na overlijden van de moeder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de zoon van de overleden huurder als huurder van de woning kan worden gekwalificeerd. De verhuurder, [eiser in conventie], stelt dat de zoon, [gedaagde in conventie], zonder recht of titel in de woning verblijft, nu zijn moeder, de oorspronkelijke huurder, is overleden. De zoon wordt in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat hij als huurder moet worden gekwalificeerd. De zaak is complex door eerdere juridische procedures en de toepassing van relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 7:268 lid 2 en artikel 4:5 BW.

De procedure begon met een tussenvonnis op 21 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 maart 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestond tussen [eiser in conventie] en de moeder van [gedaagde in conventie], maar dat [gedaagde in conventie] niet als huurder in de overeenkomst is opgenomen. De kantonrechter heeft de zoon opgeroepen om bewijs te leveren van zijn status als huurder, terwijl de verhuurder moet aantonen dat de zoon zonder recht in de woning verblijft.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de intentie van de partijen bij de huurovereenkomst en de feitelijke bewoning door de zoon van belang zijn. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij beide partijen de mogelijkheid hebben om bewijsstukken en getuigen te presenteren. De beslissing over de vorderingen in conventie en reconventie zal volgen na de bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10836417 \ CV EXPL 23-5133
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [plaats 1] ( [land] ),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: mr. L.N.J.B. van Osch, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
gemachtigde: mr. drs. I. Heijselaar, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 februari 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de op 6 maart 2024 ter griffie ontvangen incidentele conclusie ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- de op 6 maart 2024 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende een verzoek tot voeging ex artikel 220 Rv;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 maart 2024;
- de ter mondelinge behandeling door [eiser in conventie] overgelegde debiteurenkaart.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie] is de eigenaar van de woning, staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats 2] aan het [adres] (verder: de woning).
2.2.
Op 22 april 2016 is er een huurovereenkomst gesloten tussen [eiser in conventie] en [erflater] , de moeder van [gedaagde in conventie] (verder: erflater). [gedaagde in conventie] is feitelijk de woning gaan bewonen zonder dat hij daarvoor een tegenprestatie diende te leveren. Erflater betaalde de huur voor de woning aan [eiser in conventie] .
2.3.
Tussen [eiser in conventie] en erflater heeft in 2021 een procedure gelopen met betrekking tot het gebruik van het gehuurde door [gedaagde in conventie] . De kantonrechter te Tilburg heeft op 20 oktober 2021 geoordeeld dat alle fietsen, auto’s, autobanden en andere goederen die niet geacht worden te dienen voor dagelijks gebruik in en om de woning dienen te worden verwijderd, op straffe van een dwangsom. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat erflater de indexatie van de huur, de achterstallige huur en de proceskosten dient te voldoen.
2.4.
Op 21 februari 2023 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het vonnis van de kantonrechter van 20 oktober 2021 bekrachtigd en erflater veroordeelt in de kosten van het hoger beroep. In het arrest is onder andere opgenomen:
“(…) 3.9.1. [erflater] vordert in hoger beroep dat het hof voor recht verklaart dat [gedaagde in conventie] (haar zoon) medehuurder is. Zij heeft erop gewezen dat [eiser in conventie] in dit verband in zijn inleidende dagvaarding hierover zelf heeft gesteld dat het de bedoeling was en is dat [gedaagde in conventie] de woning zou huren en dat [gedaagde in conventie] de woning ook steeds heeft bewoond. Hoewel het hof van oordeel is dat uit deze eigen stelling van [eiser in conventie] blijkt dat [gedaagde in conventie] partij is bij de huurovereenkomst, kan het hof niet de gevorderde verklaring voor recht geven. Dat heeft een procesrechtelijke reden. (…)
3.9.3. (…)
Het hof wijst er overigens nogmaals op dat het kennelijk ook de bedoeling van [eiser in conventie] en [erflater] was dat [gedaagde in conventie] de woning feitelijk zou huren en derhalve materieel partij is bij deze huurovereenkomst. (…)”.
2.5.
Erflater is op [datum] 2023 overleden. [gedaagde in conventie] en [naam] zijn de erfgenamen van erflater. Op 8 juni 2023 heeft [eiser in conventie] het vonnis van de kantonrechter van 20 oktober 2021 en het arrest van het gerechtshof van 21 februari 2023 betekend aan de erfgenamen van erflater.
2.6.
Op 20 oktober 2023 heeft [gedaagde in conventie] een procedure aanhangig gemaakt, waarin hij een verklaring voor recht vordert dat hij met ingang van 23 april 2023, dan wel de vonnisdatum in die zaak, huurder is van de woning, met veroordeling van [eiser in conventie] in proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten. De zaak is bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 10889827 CV EXPL 24-318.

3.Het geschil

In de incidenten en de hoofdzaak
In conventie:
3.1.
[eiser in conventie] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij vooraad:
- in het incident (voeging) de onderhavige zaak te voegen met de zaak onder zaaknummer 10889827 CV EXPL 24-318;
- in het incident (provisionele voorziening) en primair in de hoofdzaak [gedaagde in conventie] te veroordelen:
  • de woning te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging aan [eiser in conventie] om de ontruiming te bewerkstellingen, al dan niet met behulp van de sterke arm;
  • de huurtermijnen tot de ontruiming van het gehuurde te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- subsidiair in de hoofdzaak:
 de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde in conventie] te veroordelen de woning te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging aan [eiser in conventie] om de ontruiming te bewerkstellingen, al dan niet met behulp van de sterke arm;
- in het incident en primair en subsidiair in de hoofdzaak [gedaagde in conventie] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser in conventie] stelt ter onderbouwing van zijn vordering tot voeging van deze zaak met de zaak onder zaaknummer 10889827 CV EXPL 24-318 dat beide zaken gaan over de vraag of [eiser in conventie] als huurder kan worden gekwalificeerd.
3.3.
[eiser in conventie] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen in de hoofdzaak en de verdere vorderingen in de incidenten dat de huurovereenkomst met erflater is gesloten. Door het overlijden van erflater bestaat er geen rechtsverhouding meer tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] , zodat [gedaagde in conventie] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. Voor het geval er een huurovereenkomst bestaat tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] wordt deze niet nagekomen. De huur wordt op onregelmatige momenten betaald en inmiddels is er een huurachterstand ontstaan. Ook zou [gedaagde in conventie] , in dat geval, (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor alle kosten en dwangsommen, die zijn toegewezen in de procedure tussen [eiser in conventie] en erflater. Er is dan ook voldoende grond om de huurovereenkomst te ontbinden en op die grond de ontruiming toe te kennen.
3.4.
[gedaagde in conventie] voert aan dat erflater huurster was, zodat, nu zij is overleden, [eiser in conventie] de erfgenamen aan had moeten spreken en niet [gedaagde in conventie] in persoon. Voor zover hieraan voorbij wordt gegaan, voert [gedaagde in conventie] aan dat hij binnen de daarvoor geldende termijn een beroep op artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gedaan, zodat hij een beroep kan doen op ontruimingsbescherming zolang in de onlangs aanhangig gemaakte procedure nog geen onherroepelijke beslissing is. Hij zit dus niet zonder recht of titel in het gehuurde. Daarbij heeft het hof [gedaagde in conventie] gekwalificeerd als materieel huurder, omdat het de bedoeling van de partijen bij de huurovereenkomst was dat [gedaagde in conventie] daar zou gaan wonen. De onregelmatige betaling van de huur is ontstaan door onenigheid tussen de erfgenamen van erflater. Van de huurachterstand kan [gedaagde in conventie] dus geen verwijt worden gemaakt. Er is dus geen grond om de vorderingen van [eiser in conventie] toe te wijzen.
In reconventie:
3.5.
[eiser in reconventie] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht te verklaren dat hij met ingang van 23 april 2023, dan wel vanaf heden, de huurder is van het gehuurde;
  • voor recht te verklaren dat sprake is van achterstallig onderhoud en gebreken;
  • [eiser in reconventie] te veroordelen het achterstallig onderhoud uit te voeren en de gebreken te verhelpen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • de huurprijs tot 30% te verminderen vanaf aanvang van de huurovereenkomst totdat de gebreken zijn verholpen;
  • te bepalen dat het bedrag van € 14.733,10, althans een ander verschuldigd bedrag, op grond van artikel 4:5 BW kan worden voldaan na afwikkeling van de nalatenschap van erflater;
  • [eiser in reconventie] te veroordelen in de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente.
3.6.
[eiser in reconventie] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat hij als huurder van het gehuurde moet worden gekwalificeerd. Hij verwijst daarbij naar zijn stellingen in conventie. Daarnaast voert hij aan dat [verweerder in reconventie] gedurende de huurovereenkomst geen onderhoud aan het gehuurde heeft verricht. Naast achterstallig onderhoud zijn er inmiddels ook diverse gebreken aan het gehuurde ontstaan, welke gebreken in de loop van de tijd (ook tijdens de eerdere procedure tussen [verweerder in reconventie] en erflater) aan [verweerder in reconventie] zijn gemeld. Deze zijn echter niet hersteld. [eiser in reconventie] heeft dan ook recht op huurprijsvermindering en belang bij een vordering tot nakoming van de huurovereenkomst door [verweerder in reconventie] . Voor zover hij in conventie een bedrag verschuldigd is aan [verweerder in reconventie] vraagt [eiser in reconventie] om deze te mogen voldoen, nadat de nalatenschap van erflater is verdeeld.
3.7.
[verweerder in reconventie] voert aan dat [eiser in reconventie] niet als huurder kan worden gekwalificeerd, zodat de huurovereenkomst is komen te eindigen na het overlijden van erflater. Als uitgegaan wordt van de uitspraak van het hof, moet [verweerder in reconventie] als huurder worden gekwalificeerd vanaf 1 mei 2016 en niet vanaf 23 april 2023. Met betrekking tot het onderhoud van de woning voert [verweerder in reconventie] aan dat het juist is dat sprake is van achterstallig onderhoud, maar niet is er sprake van dermate achterstallig onderhoud en gebreken dat [eiser in reconventie] recht zou hebben op huurprijsvermindering. Daarnaast is [verweerder in reconventie] niet in verzuim geraakt. Er is enkel gesproken tussen partijen over mogelijke gebreken, maar [eiser in reconventie] heeft nimmer om herstel verzocht. Ook is [verweerder in reconventie] door [eiser in reconventie] niet in gebreke gesteld. De door [eiser in reconventie] ingestelde vordering die voortvloeit uit de nalatenschap van erflater kan in deze procedure niet worden toegekend, nu deze door de erfgenamen moet worden ingesteld en niet door [eiser in reconventie] in persoon.

4.De beoordeling

In de incidenten
In de provisionele voorziening:
4.1.
Op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Een dergelijke voorlopige voorziening is vergelijkbaar met een beslissing in kort geding, zoals bedoeld in artikel 254 Rv. Bij de beoordeling van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv dient de kantonrechter na te gaan of er voldoende (spoedeisend) belang is bij de vordering en vervolgens de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat voor de toewijzing van de provisionele vordering aannemelijk moet worden gemaakt dat [gedaagde in conventie] zonder recht of titel in de woning verblijft. Voor de toewijzing van de gevorderde bedragen moet aannemelijk worden gemaakt dat [gedaagde in conventie] (in persoon) gehouden is de gevorderde bedragen te voldoen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser in conventie] is het voorgaande op de thans voorliggende feiten en stellingen onvoldoende aannemelijk. Voor de motivering van dat oordeel verwijst de kantonrechter naar hetgeen hieronder wordt overwogen in de hoofdzaak. De provisionele voorziening wordt afgewezen.
In het voegingsincident:
4.3.
Op grond van artikel 222 lid 1 Rv kan voeging van zaken worden gevorderd als voor dezelfde rechter en tussen dezelfde partijen tegelijk zaken aanhangig zijn die over hetzelfde onderwerp gaan of als die zaken verknocht zijn. In lid 2 van het voornoemde artikel is opgenomen dat artikel 220 lid 2 en 3 Rv op de vordering van toepassing zijn. In artikel 220 lid 2 en 3 Rv is opgenomen dat een eisende partij de vordering moet instellen bij inleidende dagvaarding of incidentele conclusie vóór antwoord en dat de gedaagde partij de vordering moet instellen voor het nemen van de conclusie van antwoord.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat het voegingsincident door [eiser in conventie] na conclusie van antwoord is ingediend. Dit is te laat. Ter mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen voorgehouden dat zij bereid is uit proceseconomische overwegingen de zaken alsnog gezamenlijk te behandelen, maar [gedaagde in conventie] heeft hier bezwaar tegen gemaakt. De kantonrechter wijst de vordering tot voeging dan ook af.
In beide incidenten:
4.5.
Nu er sprake is van een gering debat in de incidenten, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.6.
Gelet op het oordeel in de hoofdzaak worden de beslissingen in de incidenten aangehouden.
In de hoofdzaak
In conventie en reconventie:
Huurder?
4.7.
In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of [gedaagde in conventie] huurder is van de woning.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde in conventie] niet als huurder is opgenomen in de huurovereenkomst. Ook staat tussen partijen vast dat tussen [eiser in conventie] en erflater, de partijen bij de huurovereenkomst, is besproken dat het de bedoeling was dat [gedaagde in conventie] de woning zou gaan bewonen. [gedaagde in conventie] is de woning ook daadwerkelijk gaan bewonen vanaf aanvang van de huurovereenkomst.
4.9.
[gedaagde in conventie] doet primair een beroep op artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter overweegt dat om een geslaagd beroep op dit artikel te kunnen doen moet komen vast te staan dat sprake was van een duurzame gemeenschappelijk huishouding tussen de huurder (in dit geval erflater) en de bewoner (in dit geval [gedaagde in conventie] ) van de woning. Dat hiervan sprake was, is niet onderbouwd door [gedaagde in conventie] . Tussen partijen staat juist vast dat erflater niet woonachtig was in het gehuurde en zij en [gedaagde in conventie] dus geen gezamenlijke huishouding voerden. [gedaagde in conventie] heeft ter mondelinge behandeling bovendien verklaard geen huur te hebben voldaan aan erflater, zodat hij zelfs niet bijdroeg in de huurbetalingen aan [eiser in conventie] . Tot slot is door beide partijen verklaard dat erflater alleen als partij in de huurovereenkomst is opgenomen om garant te staan voor de huurbetalingen. De kantonrechter kan [gedaagde in conventie] niet als huurder van de woning kwalificeren op deze grondslag.
4.10.
Subsidiair stelt [gedaagde in conventie] dat hij de materiele partij bij de huurovereenkomst is en verwijst naar de hiervoor onder de feiten geciteerde overweging in het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Hij wijst erop dat dit arrest onherroepelijk is geworden, nu er geen cassatie tegen het arrest is ingesteld.
4.11.
De kantonrechter overweegt dat, voor zover [gedaagde in conventie] daarmee bedoelt dat de uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen, er niet van kan worden uitgegaan dat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] . In artikel 236 Rv is immers opgenomen dat een in kracht van gewijsde gegane uitspraak enkel bindende kracht heeft tussen de partijen in die uitspraak. [gedaagde in conventie] was geen partij bij die procedure, zodat het arrest van het gerechtshof tussen hem en [eiser in conventie] geen gezag van gewijsde heeft. Daarbij is sprake van een overweging ‘ten overvloede’, zodat de bedoelde overweging überhaupt geen gezag van gewijsde toekomt (zie HR 20 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4740).
4.12.
Voorts is, naar het oordeel van de kantonrechter, het enkele feit dat het de bedoeling was van [eiser in conventie] en erflater dat [gedaagde in conventie] in de woning zou gaan wonen onvoldoende om te bepalen dat [eiser in conventie] als huurder van de woning moet worden gekwalificeerd. Om te kunnen bepalen of [gedaagde in conventie] daarmee huurder is geworden van de woning is naar het oordeel van de kantonrechter van belang wat er precies is besproken en afgesproken tussen [eiser in conventie] , erflater en [gedaagde in conventie] ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst. Niet is immers uitgesloten dat [eiser in conventie] en erflater hebben bedoeld dat het zou gaan om onderhuur of dat erflater de woning aan [gedaagde in conventie] in gebruik mocht geven.
4.13.
Het voorgaande is zowel van belang voor de vorderingen in conventie als de vorderingen in reconventie, zodat de kantonrechter:
- in conventie van oordeel is dat [eiser in conventie] dient te bewijzen dat [gedaagde in conventie] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft;
- in reconventie van oordeel is dat [eiser in reconventie] feiten en omstandigheden dient te bewijzen op grond waarvan hij als huurder van de woning moet worden gekwalificeerd.
Gevolgen voor de vorderingen:
4.14.
De kantonrechter wijst partijen alvast op het volgende.
4.15.
Voor de vraag of [gedaagde in conventie] het gehuurde dient te ontruimen (primaire vordering in conventie), omdat hij zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, is van belang of er sprake is van een rechtsverhouding tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] (een huurdersrelatie), dan wel of er een rechtsverhouding was tussen erflater en [gedaagde in conventie] op grond waarvan hij de woning in gebruik heeft genomen (bijvoorbeeld onderhuur of een bruikleenovereenkomst).
4.16.
Voor de gevorderde betalingen (primair in conventie) en de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde (subsidiair in conventie) geldt dat de vorderingen enkel kunnen worden beoordeeld als [gedaagde in conventie] als huurder van de woning moet worden gekwalificeerd.
4.17.
Hetzelfde geldt voor de in reconventie gevorderde verklaringen voor recht, nakoming van de huurovereenkomst en huurprijsvermindering.
4.18.
Deze vorderingen zullen worden beoordeeld na afloop van de bewijsopdracht.
Het beroep op artikel 4:5 BW
4.19.
Dan resteert enkel nog het beroep van [gedaagde in conventie] in reconventie op artikel 4:5 BW. De daarmee samenhangende vordering moet worden afgewezen. Artikel 4:5 BW ziet enkel op vorderingen binnen de nalatenschap van erflater en niet op een mogelijke vordering van [eiser in conventie] op [gedaagde in conventie] in persoon. Voor zover komt vast te staan dat [eiser in conventie] een vordering heeft op [gedaagde in conventie] in persoon geldt dat [eiser in conventie] op grond van artikel 6:29 BW niet verplicht kan worden te wachten tot de nalatenschap van erflater is verdeeld. Daarbij is het voor [gedaagde in conventie] mogelijk een voorschot op de verdeling te vragen.
4.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie en reconventie
5.1.
draagt [eiser in conventie] in conventie op te bewijzen dat [gedaagde in conventie] zonder recht of titel in de woning verblijft,
5.2.
draagt [gedaagde in conventie] op feiten en omstandigheden te bewijzen op grond waarvan hij als huurder van de woning moet worden gekwalificeerd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 15 mei 2024voor uitlating door partijen of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat, als partijen geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat, als partijen
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
juni 2024tot en met
oktober 2024dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. Eijssen-Vruwink, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.