ECLI:NL:RBZWB:2024:3249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10738635 CV EXPL 23-3366 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering waarborgsom en afrekening na vertrek van de huurder

In deze zaak vordert eiseres, die op basis van een huurovereenkomst een woonruimte huurde van gedaagde, de terugbetaling van een waarborgsom van € 400,00. De huurovereenkomst eindigde op 1 februari 2023 en eiseres heeft het gehuurde in nette staat opgeleverd. Gedaagde heeft de waarborgsom echter niet terugbetaald, met als argument dat eiseres nog kosten verschuldigd zou zijn. De kantonrechter heeft de procesgang en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiseres heeft bij aanvang van de huurovereenkomst de waarborgsom betaald en er is geen bewijs dat er schade aan het gehuurde was. Gedaagde heeft aangevoerd dat er nog andere kosten zijn, maar de kantonrechter oordeelt dat deze niet voldoende zijn onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de waarborgsom terugbetaald moet worden, omdat de huurovereenkomst zonder schade is beëindigd. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten. De vordering van eiseres is dan ook toegewezen, inclusief de wettelijke rente over de waarborgsom vanaf de datum dat deze verschuldigd was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10738635 CV EXPL 23-3366
vonnis d.d. 24 april 2024
inzake
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
gedeeltelijk kosteloos procederend op basis van een toevoeging met nummer: 1KA1721,
gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen, advocaat te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te ( [postcode] ) [plaats 2] aan het [adres 1] ,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 26 september 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 1 december 2023 met producties;
c. de conclusie van repliek van 31 januari 2024;
d. de conclusie van dupliek van 23 februari 2024.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na dagtekening van dit vonnis de waarborgsom van € 400,00 terug te betalen aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
- te bepalen dat [eiseres] niets meer verschuldigd is uit hoofde van de huurovereenkomst van de woonruimte, gelegen op de zolderverdieping van de woning aan het [adres 2] te [plaats 1] (verder: het gehuurde);
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Voordat wordt ingegaan op de inhoud van het geschil tussen partijen spelen een aantal geschilpunten tussen partijen die niet van belang zijn voor de inhoudelijke beoordeling van het geschil. Deze zal de kantonrechter eerst behandelen.
3.1.1
[eiseres] maakt bij conclusie van repliek bezwaar tegen de conclusie van antwoord, omdat deze is opgesteld door [gemachtigde] en niet [gedaagde] . De kantonrechter overweegt dat een partijen op grond van artikel 80 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zich in zaken voor de kantonrechter kunnen laten bijstaan door een gemachtigde naar hun keuze. Uit de conclusie van dupliek volgt dat [gedaagde] zich laat bijstaan door [gemachtigde] , zodat de stelling van [eiseres] er niet toe kan leiden dat het verweer terzijde wordt geschoven.
3.1.2
[gedaagde] voert vervolgens aan dat [eiseres] ten onrechte een toevoeging heeft verkregen, omdat het geldelijk belang van de zaak minder is dan € 500,00. De kantonrechter overweegt dat het niet aan hem is daar een oordeel over te geven. Dit is iets tussen de Raad van de Rechtsbijstand en de gemachtigde van [eiseres] . Overigens is niet uitgesloten dat de gevorderde verklaring voor recht ertoe leidt dat de energiekosten moeten worden opgeteld bij het geldelijk belang van de zaak, zodat [eiseres] wel in aanmerking zou komen voor een toevoeging.
3.2
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiseres] huurde vanaf 1 december 2020 het gehuurde van [gedaagde] . Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft zij een bedrag van € 400,00 aan waarborgsom aan [gedaagde] betaald;
- de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] is per 1 februari 2023 geëindigd. [eiseres] is inmiddels uit het gehuurde vertrokken;
- [gedaagde] heeft de waarborgsom niet terugbetaald aan [eiseres] .
3.3
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering bij aanvang van de huurovereenkomst € 400,00 waarborgsom te hebben betaald. Zij is inmiddels uit het gehuurde vertrokken. Niet is gebleken dat er schade was aan het gehuurde, zodat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst de waarborgsom dient terug te betalen. Nu [gedaagde] hier onterecht niet toe overgaat, is zij rente en kosten verschuldigd geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiseres] aan dat er geen eis in reconventie is ingesteld, zodat de kantonrechter geen beslissing mag nemen op de gevorderde bedragen. Voor zover daaraan voorbij wordt gegaan is er sprake van een all-in huurprijs, zodat er geen verrekening van energie kan plaatsvinden. Er is immers ook niet eerder afgerekend tijdens de looptijd van de huurovereenkomst. De goederen, die zijn achtergebleven, zijn grotendeels achtergelaten door eerdere bewoners, dan wel door alle bewoners aangeschaft ten behoeve van de woning, waarin het gehuurde is gelegen. [eiseres] kan dan ook niet worden verplicht deze te verwijderen, dan wel de kosten voor de verwijdering te voldoen. Van [eiseres] is er enkel een kunstproject achtergebleven. [eiseres] heeft nog gevraagd of zij dat project zou kunnen ophalen, maar hier is geen reactie op gekomen.
3.4
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] het gehuurde netjes heeft opgeleverd, maar dat zij nog andere kosten aan [gedaagde] dient te voldoen. Er is geen sprake van een all-in huurprijs, nu de huurprijs bestond uit € 318,00 aan huur en € 72,00 als voorschot op het energieverbruik. Het is juist dat er niet eerder een splitsing van de huurprijs en het energievoorschot is doorgevoerd. Ook is nog niet eerder afgerekend. Om afrekening of splitsing van het te betalen bedrag is door huurders overigens ook nooit gevraagd. De reden dat er geen splitsing was aangebracht door [gedaagde] in het te betalen bedrag was dat voorheen nog met de te betalen huurprijs ook de energiekosten konden worden voldaan. Doordat de energiekosten in oktober 2022 veel hoger werden, is er vanaf dat moment te weinig betaald door de huurders, zodat [eiseres] nog een bedrag dient bij te betalen. Daarnaast heeft [eiseres] goederen achtergelaten in het gehuurde. De kosten voor verwijdering van de goederen dient [eiseres] eveneens te vergoeden. Deze heeft [gedaagde] eerder op willen ruimen, maar deze moesten toen nog blijven staan, omdat dit goederen waren voor de woning en [eiseres] en de andere overgebleven huurster die nog wilden gebruiken. Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres] een hoger bedrag verschuldigd is aan [gedaagde] dan de borg. Deze heeft [gedaagde] dan ook verrekend, zodat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen.
Waarborgsom:
3.5
Uit artikel 4d van de huurovereenkomst volgt dat de waarborgsom dient te worden terugbetaald aan het einde van de huurovereenkomst, als het gehuurde zonder schade is opgeleverd. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] de kamer in nette staat heeft opgeleverd. In beginsel is de gevorderde waarborgsom dan ook toewijsbaar.
Verrekening:
3.6
[eiseres] stelt dat de kantonrechter de verrekening niet mag beoordelen, omdat er geen eis in reconventie is ingesteld. De kantonrechter overweegt dat [eiseres] zelf een verklaring voor recht heeft gevorderd dat zij niets meer verschuldigd is aan [gedaagde] , zodat de kantonrechter in dat kader het verweer van [gedaagde] dient te beoordelen. Daarbij kan [gedaagde] op grond van artikel 6:127 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mogelijk een beroep op verrekening doen, zodat de kantonrechter aan deze stelling van [eiseres] voorbijgaat.
3.7
In artikel 6:127 lid 2 BW is bepaald dat de bevoegdheid tot verrekening wordt verkregen, wanneer de schuldenaar een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij/zij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Het beroep op verrekening kan op grond van artikel 6:136 BW worden gepasseerd, als de kantonrechter de juistheid van het verrekening verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering, die men wil verrekenen, kan worden toegewezen.
3.8
Uit artikel 4a en 4b van de huurovereenkomst volgt dat er enkel een één prijs is vastgesteld, die [eiseres] aan [gedaagde] diende te betalen. In artikel 4b wordt wel melding gemaakt van een voorschot servicekosten, maar de hoogte daarvan is niet vermeld. Ook is door partijen niet gehandeld alsof er sprake was van een voorschot, nu er, naast het bedrag aan huur, geen afzonderlijk voorschot is bepaald/betaald en nimmer is afgerekend. Enkel is er op enig moment tussen partijen gesproken over het uitsplitsen van de huurprijs en het voorschot, maar er is nooit een uitsplitsing gemaakt. De kantonrechter gaat dan ook uit van een all-in huurprijs, zodat geen afrekening hoeft plaats te vinden.
3.9
Bovendien is van belang dat, ook al zou worden uitgegaan van een splitsing tussen de huurprijs en het voorschot, door [gedaagde] niet is onderbouwd welk voorschot dan is overeengekomen tussen partijen. Ook is niet onderbouwd of en in hoeverre [eiseres] verantwoordelijk is voor de hogere kosten. Er werd immers door meerdere huurders gebruik gemaakt van het gehuurde en [eiseres] had geen afzonderlijke meter. De kantonrechter kan daardoor niet op eenvoudige wijze vaststellen welk bedrag [eiseres] nog aan energie verschuldigd is. Op grond van artikel 6:136 BW dient dit onderdeel van het verrekeningsverweer te worden gepasseerd.
3.1
Met betrekking tot de achtergelaten goederen, die zich in een algemene ruimte bevonden, overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] niet heeft betwist dat deze goederen door eerdere bewoners of voor het huis zijn aangeschaft, zodat onvoldoende is onderbouwd dat deze goederen eigendom zijn van [eiseres] en zij uit dien hoofde gehouden was deze goederen te verwijderen. Daarbij wordt door [eiseres] betwist en is door [gedaagde] niet onderbouwd dat de container enkel is besteld voor de achtergebleven goederen, zodat de kantonrechter ook aan dit onderdeel van het verrekeningsverweer voorbij gaat op grond van artikel 6:136 BW.
3.11
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde terugbetaling van de waarborgsom en de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar zijn.
3.12
De gevorderde wettelijke rente is, als gegrond op de wet, toewijsbaar.
3.13
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten. Voor de kosten met betrekking tot de Basisregistratie Personen en het Digitaal Beslagregister zal de kantonrechter uitgaan van een totaalbedrag van € 1,11. Niet is onderbouwd waarom van de gebruikelijke forfaitaire tarieven wordt afgeweken. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden dan ook begroot op:
- dagvaardingskosten € 1,34 (in verband met de toevoeging);
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 164,00 (2 punten à € 82,00);
- nakosten
€ 41,00 +;
€ 292,34.

4.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [eiseres] niets meer verschuldigd is aan [gedaagde] uit hoofde van de huurovereenkomst van de woonruimte, gelegen op de zolderverdieping van de woning aan het [adres 2] te [plaats 1] ;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 292,34, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op
24 april 2024.