ECLI:NL:RBZWB:2024:3257

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
20 mei 2024
Zaaknummer
11033089 VV EXPL 24-26 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een huurwoning wegens ernstige overlast en bedreigingen door de huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting WonenBreburg en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. WonenBreburg vorderde ontruiming van de huurwoning van [gedaagde] vanwege ernstige overlast en bedreigingen die door hem zouden zijn veroorzaakt. De procedure begon met een dagvaarding op 15 april 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 mei 2024. WonenBreburg heeft diverse incidenten aangekaart, waaronder bedreigingen aan het adres van buurtbewoners en medewerkers, en heeft aangiftes en verklaringen overlegd ter onderbouwing van haar vorderingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] gedurende een lange periode ernstige overlast heeft veroorzaakt, waarbij hij zich agressief en bedreigend heeft gedragen. Ondanks dat [gedaagde] zijn gedrag ontkent en stelt dat hij in het verleden is neergestoken, heeft de rechter geoordeeld dat de overlast en bedreigingen voldoende zijn aangetoond. De kantonrechter heeft daarbij benadrukt dat in kort geding grote terughoudendheid moet worden betracht bij het toewijzen van ontruimingsvorderingen, gezien de vergaande gevolgen voor de huurder.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat WonenBreburg voldoende spoedeisend belang heeft bij de ontruiming en dat de kans groot is dat de vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. De ontruiming is toegewezen met een termijn van twee weken na betekening van het vonnis. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 944,71. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontruiming kan plaatsvinden voordat de zaak in een bodemprocedure is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11033089 \ VV EXPL 24-26
Vonnis in kort geding van 15 mei 2024
in de zaak van
de stichting STICHTING WONENBREBURG,
gevestigd te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: mr. C.P. van den Berg, advocaat te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 april 2024 met producties;
- de brief van 29 april 2024 met één productie van WonenBreburg;
- de mondelinge behandeling van 1 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
WonenBreburg is een toegelaten instelling, zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet.
2.2.
Op 8 september 2020 is er tussen WonenBreburg en [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten voor de duur van twee jaar voor de woning aan het [adres] [plaats] (verder: het gehuurde). Op de huurovereenkomst zijn de Algemene huurvoorwaarden woonruimte van WonenBreburg (versie 1 februari 2015) van toepassing. Voorwaarde voor het sluiten van deze overeenkomst was dat [gedaagde] zich zou laten begeleiden door [zorgorganisatie 1] . Op dezelfde dag is er tussen [zorgorganisatie 1] en [gedaagde] een overeenkomst gesloten die zag op de begeleiding van [gedaagde] .
2.3.
Op 20 augustus 2021 heeft [zorgorganisatie 1] bericht dat [gedaagde] medio 2021 de wens heeft uitgesproken om te stoppen met de begeleiding van [zorgorganisatie 1] . Hierop is hij op een later moment teruggekomen, maar [zorgorganisatie 1] ziet diverse belemmeringen om [gedaagde] (goed) te kunnen begeleiden en wil dan ook niet opnieuw starten met de begeleiding van [gedaagde] . Zij spreekt uit dat het goed zou zijn als [gedaagde] bij een nieuwe organisatie een nieuwe start kan maken. De begeleiding van [gedaagde] is voortgezet door [zorgorganisatie 2] .
2.4.
De huurovereenkomst is op 8 september 2022 omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De begeleiding van [zorgorganisatie 2] is op dat moment geëindigd.
2.5.
Begin mei 2022 meldt de heer [naam 1] , buurtbeheerder van WonenBreburg, dat hij diverse malen is bedreigd door [gedaagde] . WonenBreburg heeft [gedaagde] hierop bij brief van 5 juli 2022 aangesproken.
2.6.
Bij brief van 10 augustus 2023 is [gedaagde] op zijn agressief gedrag tegen een elektricien en loodgieter aangesproken door WonenBreburg.
2.7.
Op 25 augustus 2023 heeft de heer [naam 2] , elektricien bij [bedrijf] , aangifte gedaan bij de politie van bedreiging door [gedaagde] , waarbij [gedaagde] naar zijn zeggen een stalen pijp heeft gebruikt. WonenBreburg heeft [gedaagde] daarop uitgenodigd voor een ordegesprek. Op dit gesprek is [gedaagde] niet verschenen.
2.8.
Op 31 augustus 2023 heeft de heer [naam 1] melding gemaakt van agressief gedrag en bedreigingen van [gedaagde] , gericht tegen hem. WonenBreburg heeft [gedaagde] bij brief van 21 september 2023 nogmaals uitgenodigd voor een ordegesprek. Ook op dit gesprek is [gedaagde] niet verschenen.
2.9.
Begin oktober 2023 heeft een buurtbewoner van [gedaagde] bij WonenBreburg gemeld dat [gedaagde] geluidsoverlast veroorzaakt, bedreigend gedrag vertoont en verward overkomt.
2.10.
Begin oktober 2023 heeft de heer [naam 3] , werkzaam bij [renovatiebedrijf] bij WonenBreburg gemeld dat [gedaagde] bij aankomst van de heer [naam 3] bij het gehuurde bedreigend gedrag vertoonde, zodat hij is doorgereden en niet is uitgestapt. Vanuit [renovatiebedrijf] wordt medegedeeld dat de werkzaamheden enkel worden voortgezet als WonenBreburg beveiliging regelt.
2.11.
Op 27 november 2023 heeft de gemachtigde van WonenBreburg [gedaagde] gesommeerd de (geluids)overlast en zijn gedrag richting buurtbewoners, medewerkers van WonenBreburg en derden te stoppen en zich als goed huurder te gaan gedragen.
2.12.
Op 23 maart 2024 heeft een andere buurtbewoner aangifte gedaan bij de politie van overlast en bedreigend gedrag (opwachten met een stalen pijp en bedreigen met een mes) door [gedaagde] .
2.13.
WonenBreburg heeft bij brief van 2 april 2024 aangekondigd rechtsmaatregelen te gaan treffen tegen [gedaagde] .
2.14.
Op 20 april 2024 zijn de bovenburen van [gedaagde] met spoed, wegens het gedrag van [gedaagde] , verhuisd onder begeleiding van beveiliging. Van de verhuizing is op voorhand al een melding bij de politie gedaan.
2.15.
Eind april 2024 heeft een buurtbewoner anoniem een verklaring afgelegd dat hij al jaren wordt bedreigd en beledigd door [gedaagde] en dat [gedaagde] overlast veroorzaakt.

3.Het geschil

3.1.
WonenBreburg vordert samengevat – primair ontruiming van het gehuurde en betaling van gebruiksvergoeding en subsidiair in goede justitie maatregelen te treffen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Ter onderbouwing van haar vorderingen voert WonenBreburg aan dat buurtbewoners stelselmatig overlast ervaren van [gedaagde] , bestaande uit geluidsoverlast, verbaal geweld en agressiviteit. Dit heeft geleid tot meerdere incidenten met buren, medewerkers van WonenBreburg en door WonenBreburg ingehuurde derden. Die incidenten zijn dermate ernstig dat buurtbewoners, medewerkers van WonenBreburg en derden bang zijn van [gedaagde] . Hierdoor wordt het woongenot van de buurtbewoners aangetast. Het is dus niet verantwoord [gedaagde] in het gehuurde te laten verblijven. Gelet op de aard, ernst en de omvang van de overlast is het spoedeisend belang gegeven.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist dat er sprake is van overlast en bedreigingen. Hij heeft een aantal jaren geleden een ISD-maatregel doorlopen en sindsdien gaat het goed. Hij betwist bovendien dat hij een mes zou hebben gebruikt bij één van de incidenten. Dit zou hij nooit doen, omdat hij in het verleden is neergestoken. Het is wel zo dat hij in de gaten wordt gehouden en derden zonder toestemming in zijn woning en woningen van andere buurtbewoners binnentreden. Ook wordt door WonenBreburg geen onderhoud gepleegd aan het gehuurde, zodat het gehuurde wel een kraakpand lijkt.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of WonenBreburg een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen en of aannemelijk is dat de vorderingen van WonenBreburg in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
4.2.
Aanvullend op wat hiervoor is overwogen is van belang dat het in deze zaak gaat om de toewijzing van een ontruimingsvordering, een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet – volgens vaste jurisprudentie – grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een – diepgaand – onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft WonenBreburg met de door haar overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat [gedaagde] gedurende een lange periode ernstige overlast veroorzaakt, waarbij hij agressief en bedreigend gedrag vertoont richting buurtbewoners, medewerkers van WonenBreburg en derden. WonenBreburg heeft immers diverse aangiftes en verklaringen in het geding gebracht, waaruit dit volgt. [gedaagde] heeft zijn stelling, dat dit onjuist is, niet onderbouwd, zodat de kantonrechter aan het verweer van [gedaagde] voorbij moet gaan en uit moet gaan van de juistheid van de stellingen van WonenBreburg.
4.4.
Gezien de hoeveelheid en de ernst van de incidenten, waaronder met name het gebruik van een mes en een stalen pijp om zijn buren en door WonenBreburg ingeschakelde derden te bedreigen, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen als huurder. Daarbij neemt de kantonrechter in overweging mee dat [gedaagde] niet ontvankelijk is gebleken om zijn gedrag aan te passen. Op ordegesprekken komt hij niet opdagen en ter mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde] ook geen begeleiding meer ontvangt van [zorgorganisatie 2] . Dat is geëindigd met het omzetten van het tijdelijke huurcontract. Ook op de mondelinge behandeling is [gedaagde] zich niet bewust van zijn gedrag en het effect dat dit mogelijk heeft op zijn buren en anderen. De kantonrechter acht niet aannemelijk dat [gedaagde] in staat is om – na (een laatste) waarschuwing – zijn bedrag te veranderen en de bedreigingen en het intimiderende gedrag te stoppen. Gelet hierop is het dan ook voldoende aannemelijk geworden dat een gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde in een bodemprocedure zal worden toegekend.
Bovendien is er voldoende gebleken van spoedeisend belang bij deze vordering. Dit betekent dat de gevorderde ontruiming in deze procedure toewijsbaar is. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis.
4.5.
De gevorderde gebruiksvergoeding is niet toewijsbaar. [gedaagde] is, zolang hij nog gebruikt maakt van de woning, de huur verschuldigd. Met deze procedure komt immers geen einde aan de huurovereenkomst tussen partijen. Er is dus nog geen gebruiksvergoeding verschuldigd, althans is er geen (spoedeisend) belang bij deze vordering.
4.6.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WonenBreburg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,71
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
944,71

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van WonenBreburg zijn, en de sleutels af te geven aan WonenBreburg,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 808,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.