Uitspraak
1.De procedure
- de brief van 29 april 2024 met één productie van WonenBreburg;
- de mondelinge behandeling van 1 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting WonenBreburg en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. WonenBreburg vorderde ontruiming van de huurwoning van [gedaagde] vanwege ernstige overlast en bedreigingen die door hem zouden zijn veroorzaakt. De procedure begon met een dagvaarding op 15 april 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 mei 2024. WonenBreburg heeft diverse incidenten aangekaart, waaronder bedreigingen aan het adres van buurtbewoners en medewerkers, en heeft aangiftes en verklaringen overlegd ter onderbouwing van haar vorderingen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] gedurende een lange periode ernstige overlast heeft veroorzaakt, waarbij hij zich agressief en bedreigend heeft gedragen. Ondanks dat [gedaagde] zijn gedrag ontkent en stelt dat hij in het verleden is neergestoken, heeft de rechter geoordeeld dat de overlast en bedreigingen voldoende zijn aangetoond. De kantonrechter heeft daarbij benadrukt dat in kort geding grote terughoudendheid moet worden betracht bij het toewijzen van ontruimingsvorderingen, gezien de vergaande gevolgen voor de huurder.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat WonenBreburg voldoende spoedeisend belang heeft bij de ontruiming en dat de kans groot is dat de vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. De ontruiming is toegewezen met een termijn van twee weken na betekening van het vonnis. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 944,71. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontruiming kan plaatsvinden voordat de zaak in een bodemprocedure is afgerond.