Uitspraak
[handelsnaam],
1.De procedure
- het extract audiëntieblad van de rolzitting van 20 december 2023 met één bijlage;
- de op 16 april 2024 ter griffie ontvangen conclusie van dupliek.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele procedure vorderde KAV Autoverhuur B.V. betaling van een huursom van € 354,10 van de gedaagde partij, die volgens KAV een voertuig had gehuurd. KAV stelde dat de gedaagde op 20 februari 2020 een voertuig had gehuurd, maar de gedaagde betwistte dit en voerde aan dat hij nooit een overeenkomst had gesloten. De kantonrechter oordeelde dat KAV onvoldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde daadwerkelijk de huurovereenkomst had gesloten. De heer [naam] had de mantelovereenkomst getekend, maar er was geen bewijs dat hij tekeningsbevoegd was voor de gedaagde. De kantonrechter concludeerde dat er geen rechtsgeldige overeenkomst was tussen KAV en de gedaagde, waardoor de vordering werd afgewezen. KAV werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 50,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 15 mei 2024.