ECLI:NL:RBZWB:2024:3268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
1079083 CV EXPL 23-4618 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur en verweer op basis van verrekening

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, [eiser] B.V., betaling van een factuur van € 684,89 van gedaagde, [gedaagde] B.V. De vordering is ingesteld na een procedure die begon met een dagvaarding op 19 oktober 2023. Eiser stelt dat gedaagde gehouden is tot betaling van de factuur, terwijl gedaagde zich beroept op verrekening van deze factuur met schade die zij stelt te hebben geleden aan een radarsysteem, dat door eiser zou zijn veroorzaakt. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 juni 2022 heeft eiser werkzaamheden verricht aan een voertuig van gedaagde, waarvoor de factuur is verzonden. Gedaagde heeft echter later schade geconstateerd aan het radarsysteem en heeft eiser aansprakelijk gesteld. Er zijn verschillende e-mails uitgewisseld tussen partijen over de verrekening van de kosten van de reparaties. Gedaagde heeft betwist dat de factuur nog openstaat, omdat deze volgens hen gecrediteerd zou zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat er op 9 september 2022 een nadere afspraak over verrekening is gemaakt, maar zij verschillen van mening over de inhoud van deze afspraak. De rechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat de factuur verrekend kan worden en dat de vordering van eiser tot betaling van de factuur moet worden toegewezen. Daarnaast zijn de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten toegewezen. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 8 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10790783 \ CV EXPL 23-4618
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F.J. Boomaars.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 oktober 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met productie.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Op of omstreeks 14 juni 2022 heeft [eiser] een voertuig van [gedaagde] gerepareerd in verband met een storing van de parkeersensoren waarbij de voorbumper is verwijderd en teruggeplaatst. [eiser] heeft voor die werkzaamheden op 14 juni 2022 een factuur aan [gedaagde] gezonden van totaal € 684,89 inclusief btw.
2.2
Op 1 juli 2022 heeft [gedaagde] geconstateerd dat het radarsysteem Stinger achter de bumper van het voertuig, dat het [bedrijf] eerder had ingebouwd, niet functioneerde en was beschadigd. [gedaagde] heeft [eiser] daarom op 4 juli 2022 aansprakelijk gesteld voor schade aan dat radarsysteem. De kosten die [gedaagde] gemaakt heeft voor herstel van het radarsysteem bedragen € 2.058,09 inclusief btw.
2.3
Bij e-mail van 7 september 2022 heeft de heer [naam] , manager operations van [eiser] (hierna: [naam] ), aan [gedaagde] medegedeeld:
“(…)Ik zal de werkplaats opdracht geven om het bedrag te gaan crediteren en op uw rekening terug te gaan storten. (…)”
2.4
Op 9 september 2022 is [gedaagde] bij [eiser] geweest met een brandend motorstoringslampje en bleek dat er een turboluchtbuis defect was en vervangen diende te worden. Partijen hebben toen gesproken over verrekening.
2.5
Bij e-mail van 22 november 2022 heeft [naam] aan [gedaagde] medegedeeld:
“(…)Wellicht is bijgaande factuur aan uw aandacht ontsnapt.Op 04.10.2022 heb ik u gemaild over deze factuur.Afspraak was dat wij de reparatie van de turboluchtverdeler zouden wegstrepen tegen de reparatie van de inbouwer van de Stinger.Dat is ook zo gebeurd.Dit is de factuur van de reparatie van de kabelboom van het parktronic systeem.Gelieve deze aub per ommegaande over te maken.(…)”
2.6
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] meerdere keren gesommeerd tot betaling van de factuur van € 684,89. [gedaagde] heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat de factuur is gecrediteerd door [naam] waardoor de vordering is vervallen.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 818,21 vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf 19 oktober 2023 tot alles is betaald en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
[eiser] legt aan haar vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van haar verplichting tot betaling van de factuur van € 684,89. [eiser] stelt daartoe dat de op 7 september 2022 gemaakte afspraak tot verrekening met de onderhavige factuur op 9 september 2022 is gewijzigd in verrekening van de schade van [gedaagde] met de kosten van vervanging van de turboluchtbuis. [eiser] stelt dat de verschuldigde wettelijke rente van 14 juli 2022 tot de dag van dagvaarden € 30,59 bedraagt. Daarnaast stelt [eiser] dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en [gedaagde] gehouden is om de gemaakte buitengerechtelijke kosten van 102,73 te vergoeden.
3.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , althans de vorderingen van [eiser] af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4
[gedaagde] voert als verweer – samengevat – aan dat op 9 september 2022 de afspraak is gemaakt dat haar schadefactuur wordt verrekend met de kosten voor vervanging van de turboluchtbuis en de onderhavige factuur. [gedaagde] voert aan daarom niets meer verschuldigd te zijn aan [eiser] . [gedaagde] betwist dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten en voert aan dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan omdat ze niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de factuur van € 684,89 niet betwist. [gedaagde] beroept zich op de nadere afspraak op 9 september 2022, waarbij volgens haar is afgesproken dat haar schade aan het radarsysteem verrekend zou worden met zowel de onderhavige factuur als de kosten voor vervanging van de turboluchtbuis
4.2
[eiser] betwist dat de onderhavige factuur verrekend kan worden en stelt daartoe dat op 9 september 2022 de afspraak van 7 september 2022 is herzien. [eiser] stelt dat [naam] op 9 september 2022 in de wachtruimte aan [gedaagde] heeft voorgesteld om het vervangen van de turboluchtbuis te verrekenen met de schade van [gedaagde] aan het radarsysteem, omdat de kosten van de turboluchtbuis en de schade van [gedaagde] aan het radarsysteem nagenoeg gelijk zijn. [eiser] stelt dat [gedaagde] daarmee akkoord was en dat het mondelinge akkoord is bekrachtigd met het schudden van de handen. [eiser] stelt dat er vanwege de afspraak geen factuur is gestuurd voor de turboluchtbuis en de kwestie enkel intern geadministreerd is. De eerdere afspraak om de factuur van € 684,49 te crediteren, zoals vastgelegd in de e-mail van [naam] van 7 september 2022 is daarmee komen te vervallen, aldus [eiser] .
4.3
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen het er over eens zijn dat zij op 9 september 2022 een nadere afspraak over verrekening hebben gemaakt. Zij verschillen enkel van mening over de exacte inhoud van die nadere afspraak. Volgens [gedaagde] is nader afgesproken dat zowel de factuur van € 684,89 als de kosten van de vervanging van de turboluchtbuis verrekend zouden worden met de kosten van de reparatie van het radarsysteem. [eiser] betwist dat ook de factuur van € 684,49 hiermee verrekend zou worden. Nu [gedaagde] zich beroept op verrekening dient zij de inhoud van de nadere afspraak op 9 september 2022 te stellen en zo nodig te bewijzen. Van [gedaagde] had in dit verband verwacht mogen worden dat zij had toegelicht wat er over de hoogte van de kosten van beide reparaties was besproken en/of dat besproken is dat al die kosten gelijk of ongeveer gelijk waren aan de schade. [gedaagde] heeft dit niet gedaan en heeft de stelling van [eiser] dat de kosten van de turboluchtbuis alleen al nagenoeg gelijk waren aan de schade van [gedaagde] daarentegen onvoldoende betwist. [gedaagde] heeft verwezen naar het feit dat de afspraak met [naam] is gemaakt die op 7 september 2022 een e-mail met de verrekening had verzonden, maar de afspraak in die e-mail kan gezien de nieuwe afspraak van 9 september 2022 niet meer als geldende afspraak worden beschouwd. Op grond van het voorgaande neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat de schade van [gedaagde] volledig is verrekend met de turboluchtbuis en [gedaagde] daarom geen beroep op verrekening meer toekomt met de onderhavige factuur. De vordering tot betaling van het bedrag van € 684,89 zal dan ook worden toegewezen.
4.4
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook als [gedaagde] wel voldaan zou hebben aan haar stelplicht omtrent de afspraak op 9 september 2022 de vordering van [eiser] op grond van artikel 6:136 BW kan worden toegewezen omdat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en door [gedaagde] is geen (voorwaardelijke) eis in reconventie ingesteld.
4.5
[eiser] vordert de wettelijke rente en de kantonrechter gaat er gezien de hoogte van het gevorderde bedrag van € 30,59 over de periode 14 juli 2022 tot 19 oktober 2023 vanuit dat de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is gevorderd. Deze rente zal worden toegewezen en daarnaast zal de wettelijke rente over het bedrag van € 684,89 vanaf 19 oktober 2023 worden toegewezen.
4.6
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft in dit kader aangevoerd dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub c BW niet kunnen doorstaan. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat zij zelf geruime tijd getracht heeft om betaling van de facturen te verkrijgen. Omdat betaling uitbleef, is het redelijk dat [eiser] vervolgens een gemachtigde heeft ingeschakeld om incassomaatregelen tegen [gedaagde] te treffen. Daarmee is voldaan aan de eerste redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW. Volgens artikel 6:96 lid 5 BW in samenhang met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) geldt voor een vordering als de onderhavige dat de schuldenaar een genormeerde vergoeding verschuldigd is ongeacht de aard en omvang van de verrichte incassohandelingen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. Daarmee wordt aan de tweede redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW voldaan. De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 102,73 zullen daarom worden toegewezen.
4.7
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2,00 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
768,94

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 818,21 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 684,89 met ingang van 19 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 768,94, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.