In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, [eiser] B.V., betaling van een factuur van € 684,89 van gedaagde, [gedaagde] B.V. De vordering is ingesteld na een procedure die begon met een dagvaarding op 19 oktober 2023. Eiser stelt dat gedaagde gehouden is tot betaling van de factuur, terwijl gedaagde zich beroept op verrekening van deze factuur met schade die zij stelt te hebben geleden aan een radarsysteem, dat door eiser zou zijn veroorzaakt. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 juni 2022 heeft eiser werkzaamheden verricht aan een voertuig van gedaagde, waarvoor de factuur is verzonden. Gedaagde heeft echter later schade geconstateerd aan het radarsysteem en heeft eiser aansprakelijk gesteld. Er zijn verschillende e-mails uitgewisseld tussen partijen over de verrekening van de kosten van de reparaties. Gedaagde heeft betwist dat de factuur nog openstaat, omdat deze volgens hen gecrediteerd zou zijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat er op 9 september 2022 een nadere afspraak over verrekening is gemaakt, maar zij verschillen van mening over de inhoud van deze afspraak. De rechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat de factuur verrekend kan worden en dat de vordering van eiser tot betaling van de factuur moet worden toegewezen. Daarnaast zijn de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten toegewezen. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 8 mei 2024.