ECLI:NL:RBZWB:2024:328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
AWB-23_2438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een schadeverzoek in het kader van een onrechtmatige handeling door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2024, wordt het schadeverzoek van verzoeker beoordeeld. Verzoeker, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), had het UWV verzocht om schadevergoeding na een afwijzing van zijn schadeclaim. Het UWV had in maart 2023 meegedeeld dat de geclaimde schade niet vergoed zou worden, wat verzoeker ertoe bracht om de rechtbank om een oordeel te vragen. De rechtbank heeft het verzoek op 11 januari 2024 behandeld, waarbij zowel verzoeker als zijn gemachtigde, alsook een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende aanleiding had om een rechtmatigheidsonderzoek te starten, gezien de discrepantie tussen de opgegeven gewerkte uren door verzoeker en de uren die hij daadwerkelijk werkte. Verzoeker had toestemming gekregen om als zelfstandige te starten, maar na de startperiode gaf hij aan aanzienlijk minder uren te werken, wat vragen opriep bij het UWV. De rechtbank oordeelt dat de voorbereidingshandelingen van het UWV niet onrechtmatig waren en dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn schadeclaim. Het verzoek om schadevergoeding en wettelijke rente wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De rechtbank benadrukt dat de bestuursrechter bij schadevergoeding aansluiting zoekt bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht, en dat alleen schade die in verband staat met onrechtmatige besluiten of voorbereidingshandelingen voor vergoeding in aanmerking komt. Aangezien de rechtbank vaststelt dat er geen onrechtmatige handelingen zijn gepleegd door het UWV, wordt het verzoek van verzoeker afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2438 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het schadeverzoek van verzoeker.
Verzoeker heeft aan het UWV gevraagd om zijn schade te vergoeden. Bij brief van 30 maart 2023 heeft het UWV aan verzoeker meegedeeld de geclaimde schade niet te vergoeden.
Verzoeker heeft de rechtbank op 13 april 2023 verzocht een oordeel te geven over de brief van 30 maart 2023. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek het UWV te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.
Voorafgaand aan de zitting is een agenda aan partijen verstuurd. In die agenda is onder andere meegedeeld dat de rechtbank eerst zal beoordelen of het UWV onrechtmatig heeft gehandeld. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat hiervan sprake is, zal verzoeker nog in de gelegenheid worden gesteld de gestelde schade nader te onderbouwen.
De rechtbank heeft het verzoek op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde. Namens het UWV was mr. B.H.C. de Bruijn aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Verzoeker ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Hij heeft toestemming van het UWV gekregen om met behoud van zijn uitkering te onderzoeken of hij als zelfstandige kan starten. De periode waarin verzoeker dit mag onderzoeken is vastgesteld op 9 december 2019 tot 20 januari 2020.
Over de periode 29 juni 2020 tot 28 december 2020 mag verzoeker met behoud van uitkering gaan starten als zelfstandige (de startperiode). Zijn uitkering wordt over die periode wel met 29% gekort.
Na afloop van de startperiode is het UWV, conform de verklaring van verzoeker, bij de uitbetaling van de uitkering ervan uitgegaan dat verzoeker 5 uur per week als zelfstandige werkt.
Het UWV heeft aanleiding gezien om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering.
Met de brief van 21 mei 2021 heeft het UWV aan verzoeker meegedeeld dat het vermoeden bestaat dat hij meer uren heeft gewerkt in zijn onderneming, dan dat hij heeft opgegeven. Verzoeker is uitgenodigd voor een gesprek op 2 juni 2021. Aan verzoeker is gevraagd om bankafschriften, belastingaangiften, facturen en een kasboek mee te nemen naar het gesprek. Verzoeker is niet verschenen op het gesprek en heeft aangegeven geen inzage te willen verstrekken in zijn bankgegevens. Omdat verzoeker geen gegevens wilde verstrekken heeft het UWV bij de ABN-AMRO gegevens opgevraagd.
Bij brief van 20 juli 2021 is verzoeker opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 28 juli 2021. Meegedeeld is dat tijdens dat gesprek de onderzoeksgegevens zullen worden besproken en dat gekeken zal worden of de door hem opgegeven gewerkte uren juist zijn.
Verzoeker is verschenen op het gesprek van 28 juli 2021. Hij heeft de gevraagde stukken niet meegenomen. Ook nadat verzoeker daar nogmaals om is verzocht, heeft hij de gevraagde stukken niet overgelegd.
UWV heeft navraag gedaan bij de ontwikkelaar van verzoekers website ( [bedrijf] ). Tevens zijn 5 klanten benaderd voor het afleggen van een getuigenverklaring.
Bij brief van 13 september 2021 is verzoeker weer uitgenodigd voor een gesprek op 22 september 2021. Aan verzoeker is gevraagd om zijn in- en verkoopadministratie mee te nemen. Verzoeker is niet verschenen.
Met het besluit van 14 december 2021 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn WW-uitkering vanaf 1 december 2020 wordt herzien. Hierdoor is er € 3.682,45 teveel uitkering betaald. Dit bedrag wordt van verzoeker teruggevorderd. Met een ander besluit van 14 december 2021 is aan verzoeker een boete opgelegd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Met het besluit van 1 december 2022 heeft het UWV de bezwaren van verzoeker gegrond verklaard. De besluiten van 14 december 2021 zijn komen te vervallen.
Bij brief van 23 oktober 2022 heeft verzoeker het UWV aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade. Met de brief van 30 maart 2023 heeft het UWV het schadeverzoek afgewezen.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft gesteld dat de afwijzing van het schadeverzoek onvoldoende is gemotiveerd. Vast staat dat het besluit onrechtmatig is. Verzoeker is van mening dat er geen sprake is van een gerechtvaardigd fraudeonderzoek. Ten onrechte is verzoeker aangemeld in het fraudesysteem. Verzoeker vordert ook een vergoeding wegens smaad en laster. Er is sprake van een omzetdaling door het handelen van het UWV en verzoeker heeft indirecte urenschade. Nu er geen aanleiding was om een fraude-onderzoek te starten is er sprake van onrechtmatige voorbereidingshandelingen. Alle door hem gestelde posten staan in causaal verband hiermee, aldus verzoeker. Verzoeker erkent dat hij zijn schade moet onderbouwen, maar wil eerst de onrechtmatigheid van het UWV vaststellen, zodat het voor hem duidelijk is welke schade hij al dan niet moet onderbouwen. Verzoeker vraagt om een verwijzing naar een schadestaatprocedure, dan wel om een extra termijn om zijn schade te onderbouwen, bij voorkeur nadat door de rechtbank uitspraak is gedaan over de onrechtmatigheid. Verzoeker heeft ook nog gevraagd om wettelijke rente.
Standpunt UWV
3. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende feitelijke grondslag was om een fraudeonderzoek te starten. Het UWV betwist dat er sprake is van buitenproportioneel handelen. Met name het grote verschil tussen de gewerkte uren in de startperiode en de opgegeven gewerkte uren in de periode na de startperiode tezamen met de melding van 2 februari 2021 waren voldoende aanleiding om een onderzoek te starten. Omdat verzoeker heeft geweigerd om zijn administratie en andere gegevens te verstrekken, zijn de voorbereidingshandelingen toe te rekenen aan verzoeker zelf. Verder is van belang dat verzoeker pas in de bezwaarfase volledige duidelijkheid heeft gegeven, waardoor hem het voordeel van de twijfel is gegeven. Het onrechtmatig handelen van het UWV wordt daarom aan verzoeker toegerekend.
Overwegingen rechtbank
Toetsingskader
4. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
5. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding aansluiting zoekt bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit of de voorbereidingshandelingen. Alleen die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit of voorbereidingshandeling dat zij verweerder, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit of voorbereidingshandelingen kunnen worden toegerekend.
6. Niet in geschil is dat de besluiten van 14 december 2021 onrechtmatig waren. Het schadeverzoek van verzoeker is niet gerelateerd aan die besluiten op zich maar aan de voorbereidingshandelingen die hebben geleid tot deze besluiten. Beoordeeld zal daarom moeten worden of de voorbereidingshandelingen onrechtmatig zijn.
7. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat de onrechtmatigheid van de voorbereidingshandelingen gelegen is in een aantal aspecten. Verzoeker is primair van mening dat er geen aanleiding bestond om een onderzoek te starten. Voor zover er wel aanleiding bestond voor een onderzoek dan is verzoeker van mening dat de onrechtmatigheid gelegen is in het maken van een fraudemelding in het systeem, het opvragen van klantgegevens en het benaderen van klanten. Daarbij heeft verzoeker gesteld dat het onderzoek bij de klanten betrekking heeft gehad op een langere periode dan noodzakelijk was voor het beoordelen van de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering. De rechtbank zal deze punten hierna afzonderlijk bespreken.
Was het onderzoek onrechtmatig?
8. Naar aanleiding van een interne ‘melding vermoedelijke overtreding’ gedateerd 2 februari 2021 is het rechtmatigheidsonderzoek gestart. In de melding staat dat de klantadviseur van het UWV twijfels heeft over het door verzoeker opgegeven aantal uren dat hij als zelfstandige heeft gewerkt. Tevens bestaan er twijfels over de beschikbaarheid voor werk in loondienst.
9. Uit de stukken blijkt dat verzoeker in de startperiode van 29 juni 2020 tot en met 27 december 2020 werkzaam is geweest als zelfstandige van 5 uur in de ochtend tot 21.00 of 22.00 uur in de avond. Op 14 december 2020 heeft verzoeker telefonisch doorgegeven dat hij na afloop van de startperiode nog maar 5 uur per week zal doorgaan met zijn bedrijf. Na afloop van de startperiode heeft verzoeker ook daadwerkelijk opgegeven nog maar 5 uur per week als zelfstandige werkzaam te zijn. De opmerking van verzoeker dat het onderzoek te vroeg is gestart, namelijk al voordat verzoeker zijn uren heeft opgegeven, wordt, gelet op wat hiervoor is aangegeven, niet gevolgd.
10. De rechtbank is van oordeel dat het grote verschil in opgave van gewerkte uren tijdens en na de startperiode voldoende aanleiding voor het UWV kon zijn om een rechtmatigheidsonderzoek te starten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat meteen op het moment dat gewerkte uren consequenties hadden voor de uitbetaling van de uitkering (te weten na afloop van de startperiode) er beduidend minder uren werden opgegeven. Daarbij merkt de rechtbank op dat met het starten van een rechtmatigheidsonderzoek geenszins is gezegd dat er sprake is van fraude. Wel dat er twijfel is over de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering en dat dit onderzocht moet worden. Ook als vast zou staan dat verzoeker een verklaring zou hebben gegeven voor het minder gaan werken, zou daarover twijfel kunnen bestaan gelet op het grote verschil in uren. Het opstarten van het onderzoek kan daarom niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
Is de melding in het systeem onrechtmatig?
11. Ter zitting heeft het UWV toegelicht dat op het moment dat er een rechtmatigheidsonderzoek gestart wordt, dit in de systemen van het UWV wordt vermeld. Ontkend is dat er een zogenaamde zwarte lijst bestaat die voor alle bestuursorganen zichtbaar zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat de enkele vermelding in het systeem dat er een onderzoek wordt gestart niet als onrechtmatig kan worden gezien. Overigens is door het UWV ter zitting gesteld dat, voor zover bekend, de digitale systemen van het UWV niet geraadpleegd kunnen worden door andere bestuursorganen. Omdat het hier om interne systemen gaat, acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat de melding voor derden te zien zou zijn. De enkele stelling van verzoeker dat hij door de melding in het UWV-systeem problemen heeft gekregen met de betaling van zijn bijstandsuitkering is onvoldoende om aan te nemen dat gemeentes inzage hebben in de UWV-systemen. Verder is nog van belang dat uit het starten van een rechtmatigheidsonderzoek nog niet de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is van fraude. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de melding in de UWV-systemen dat een rechtmatigheidsonderzoek is gestart niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
Was het opvragen van klantgegevens bij [bedrijf] onrechtmatig?
12. Verzoeker heeft, ondanks diverse verzoeken van het UWV geen inzage gegeven in de omvang van de orders en zijn werkzaamheden als zelfstandige. Uit de brieven van 21 mei 2021 en 20 juli 2021 blijkt duidelijk dat het UWV twijfels heeft over de door verzoeker opgegeven uren en dat daarom om gegevens wordt verzocht. Verzoeker had dan ook de gevraagde gegevens moeten verstrekken, dan wel op andere wijze inzicht moeten geven in de omvang van de orders en zijn gewerkte uren. Verzoeker heeft gesteld dat hij geen toegang had tot de ordergegevens, maar ter zitting is door hem aangegeven dat hij aan de hand van het wel beschikbare overzicht van ordernummers en het orderbedrag in combinatie met de aanwezige pakbonnen had kunnen laten zien wat er besteld was. Dat het UWV niet specifiek om deze gegevens heeft verzocht is daarbij niet relevant. Verzoeker had, gelet op de brieven van 21 mei 2021 en 20 juli 2021, kunnen weten dat ordergegevens en daarmee deze informatie van belang kon zijn voor het onderzoek. Dit klemt met name nu verzoeker heeft gesteld geen kasboek te hebben en dat hij de overige gevraagde gegevens niet heeft willen overleggen. Nu verzoeker niets heeft overgelegd waaruit het UWV de omvang van de orders en daarmee ook de gewerkte uren heeft kunnen afleiden, was het UWV bevoegd om de ordergegevens bij [bedrijf] op te vragen. Deze uitvraag is daarom niet onrechtmatig.
Was het benaderen van klanten onrechtmatig?
13. Uit het verkregen overzicht van [bedrijf] blijkt dat het aantal bestellingen tijdens en na afloop van de startperiode, met uitzondering van de maand december, nagenoeg gelijk is. Omdat er uit de orders geen (groot) verschil in bedrijfsvoering kan worden opgemaakt, is de vraag gerechtvaardigd of er anderszins iets is veranderd in de bedrijfsvoering dat het grote verschil in opgegeven gewerkte uren kan verklaren. Verzoeker heeft verklaard dat, anders dan voorheen, na afloop van de startperiode de bestellingen door zijn vader werden rondgebracht. Om te kunnen verifiëren of er wijzigingen zijn in de manier waarop leveringen werden bezorgd, heeft het UWV klanten kunnen benaderen, ook klanten die leveringen hebben gekregen tijdens de startperiode. Door ook inzicht te krijgen in wie de leveringen tijdens de startperiode heeft bezorgd, kan immers beoordeeld worden of de verklaring die verzoeker heeft gegeven voor het feit dat hij veel minder uren is gaan werken na de startperiode, aannemelijk is. Anders dan verzoeker ter zitting heeft gesteld had het UWV dit inzicht niet op een andere manier kunnen verkrijgen. Het ging hier immers om een onderzoek naar gewerkte uren in het verleden. Het posten bij de deur van verzoeker, zoals door hem voorgesteld ter zitting, kan geen inzicht geven in de levering van bestellingen in het verleden. Verder merkt de rechtbank nog op geen aanleiding te hebben om te twijfelen aan de verklaring van de [inspecteur] dat hij bij het horen van de klanten alleen heeft gesteld onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van uitkeringen. De enkele stelling van verzoeker dat de inspecteur heeft gesteld dat er sprake is van een fraude-onderzoek - nog los van de vraag wat daarvan het gevolg zou moeten zijn - is onvoldoende om daarvan uit te gaan. Ook het benaderen van de klanten is daarom niet onrechtmatig.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatige voorbereidingshandelingen. Het verzoek het UWV te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Ditzelfde geldt voor het verzoek om wettelijke rente over de schadevergoeding.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank wijst het schadeverzoek en het verzoek om wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 22 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.