ECLI:NL:RBZWB:2024:3293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
C/02/412317 FA RK 23-3579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, co-ouderschap en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2017 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw verzoekt om echtscheiding en een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken van hun twee minderjarige kinderen, alsook om een onderhoudsbijdrage van de man voor de kinderen. De man verzoekt eveneens om echtscheiding en een zorgregeling, maar vraagt ook om een onderhoudsbijdrage van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over een ouderschapsplan. De rechtbank heeft de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding en het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling toegewezen. De zorgregeling houdt in dat de kinderen in een afwisselend schema bij beide ouders verblijven, waarbij de man een aanzienlijk aandeel in de zorg heeft. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de man verplicht is om € 122,50 per maand per kind te betalen. Daarnaast is er een verwijzing naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de belangen van de kinderen te waarborgen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en andere financiële verzoeken van partijen behandeld, waarbij enkele verzoeken zijn afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/412317 FA RK 23-3579
datum uitspraak: 21 mei 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.P.M.J. Nelemans,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.J. Lemmens.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 28 juli 2023 ontvangen verzoekschrift;
- het op 20 oktober 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brief van mr. Lemmens van 24 april 2024, met bijlagen;
- de brief van mr. Nelemans van 26 april 2024, tevens houdende aanvullende verzoeken, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Nelemans van 6 mei 2024, met als bijlage alimentatieberekeningen;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 14 november 2023.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 7 mei. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2017 in de [gemeente] met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2017,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019;
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
- echtscheiding;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling);
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen van € 205,= per maand per kind, met ingang van 27 juli 2023 (datum indiening verzoekschrift), dan wel met ingang van 24 oktober 2024;
- partijen te veroordelen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon als volgens de wet;
- de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een totaal bedrag van € 12.161,52 op grond van de punten 23, 25, 26 en 27 zoals in de brief van 26 april 2024 gesteld;
- de man te veroordelen aan de vrouw de fotoboeken van de kinderen en de babyspullen af te geven binnen een week na deze beschikking.
3.2.
De man verzoekt, samengevat:
- echtscheiding;
- vaststelling van een zorgregeling;
- vaststelling van een voor de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de verblijfskosten en verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen ter hoogte van € 407,16 per maand voor beide kinderen tezamen, met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen cq. te gelasten op de wijze zoals door de man in zijn zelfstandig verzoek uiteengezet.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De rechtbank acht de vrouw ontvankelijk in haar echtscheidingsverzoek. Uit de overgelegde stukken volgt dat partijen hebben getracht afspraken te maken over de kinderen, maar dat dit hen niet is gelukt. Gelet op deze omstandigheid en de uit de stukken en op de mondelinge behandeling gebleken niet-constructieve oudercommunicatie tussen partijen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.
4.2.
Het verzoek tot echtscheiding ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
De zorgregeling en het Uniform Hulp Aanbod
4.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 november 2023 bepaald dat de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd en dat zij in de ene week van zaterdag 12.00 uur tot dinsdag naar school bij de man zijn, en in de andere week van zondag 19.00 uur tot woensdag 19.00 uur. Partijen hebben in onderling overleg het wisselmoment op zondag 19.00 uur gewijzigd, in die zin dat de wisseling is verschoven naar de maandag. De kinderen zijn in het weekend dat zij bij de vrouw verblijven tot maandag voor school bij de vrouw en gaan dan na school naar de man. Volgens de man zijn partijen daarbij overeengekomen dat de kinderen tot donderdagochtend voor school bij hem verblijven, ook ter compensatie van het wegvallen van de zondagavond. De vrouw betwist dat die afspraak is gemaakt.
4.4.
De man heeft verzocht om ten aanzien van de zorgregeling het volgende te bepalen:
  • de kinderen verblijven bij de man in de ene week van zaterdag 12.00 uur tot woensdagavond 19.00 uur, de andere dagen verblijven zij bij de vrouw;
  • de kinderen verblijven in de andere week van zondagavond 19.00 uur tot woensdagavond 19.00 uur, de andere dagen verblijven zij bij de vrouw.
De rechtbank leidt uit het besprokene ter zitting af dat wat de man betreft de huidige regeling gecontinueerd kan worden, mits de kinderen na het weekend waarin zij bij de vrouw zijn geweest, tot donderdag voor school bij hem verblijven.
4.5.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg tijdens de vakanties doet de man het volgende verzoek:
  • in de voorjaarsvakantie verblijven de kinderen bij de man op dezelfde dagen als zij in de normale weekregeling bij hem zouden verblijven;
  • in de meivakantie verblijven de kinderen bij de man op dezelfde dagen als zij in de normale weekregeling bij hem zouden verblijven, tenzij de meivakantie twee weken duurt. In dat geval verblijven de kinderen in de oneven jaren de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw. In de even jaren is dit omgedraaid. Als wisselmoment geldt de vrijdag om 19.00 uur;
  • in de zomervakantie verblijven de kinderen twee aaneengesloten weken bij ieder van de ouders en daarnaast bij ieder van de ouders nog één week. In de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste twee weken bij de man, de tweede twee weken bij de vrouw, de vijfde week bij de man en de zesde week bij de vrouw. In de even jaren is dit omgedraaid;
  • in de herfstvakantie verblijven de kinderen bij de man op dezelfde dagen als zij in de normale weekregeling bij hem zouden verblijven, tenzij de herfstvakantie twee weken duurt. In dat geval verblijven de kinderen in de oneven jaren de eerste week bij de vrouw en in de tweede week bij de man. In de even jaren is dit omgedraaid. Als wisselmoment geldt de vrijdag om 19.00 uur;
  • in de kerstvakantie verblijven de kinderen in de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw. In de even jaren is dit omgedraaid. Daarnaast verblijven de kinderen in de oneven jaren op tweede kerstdag van 10.00 uur tot de dag erna 10.00 uur bij de vrouw en op nieuwjaarsdag 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de man. In de even jaren is dit omgedraaid.
4.6.
De man heeft ter toelichting van zijn verzoek aangevoerd dat hij tijdens het huwelijk een aanzienlijke rol in de opvoeding en verzorging van de kinderen gehad, de kinderen zijn aan hem gehecht en zijn gewend door hem te worden verzorgd en opgevoed. De man acht de door hem verzochte verdeling in het belang van de kinderen.
4.7.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de man zijn in de ene week van vrijdag 19.00 uur tot maandag 19.00 uur en de andere week van maandag uit school tot dinsdag 19.00 uur. Die regeling doet recht aan de belangen van de kinderen en is in overeenstemming met de rol als hoofdverzorgende ouder die de vrouw had tijdens het huwelijk. De vrouw herkent geenszins het beeld dat de man van zichzelf schetst als betrokken ouder tijdens het huwelijk van partijen. De man was, zeker toen hij zijn eigen onderneming gestart was, voltijds aan het werk en weinig betrokken bij het gezin. De vrouw heeft ervaren dat de zorg en alle taken rondom de kinderen volledig op haar schouders rustte. De kinderen hebben moeite met de regeling die is vastgesteld in de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen en die momenteel wordt uitgevoerd. De vrouw heeft zorgen over de emotionele uitbarstingen van de man. De kinderen kunnen hier slecht mee omgaan, zij huilen veel en [minderjarige 1] is inmiddels onder begeleiding van schoolmaatschappelijk werk. Ook worden de kinderen bij de man niet goed verzorgd. Zij slapen in de slaapkamer van de man en hij slaapt op een matras op de grond in de huiskamer. In de woning van de man zijn de gordijnen altijd gesloten, de kinderen spreken niet met vriendjes van school af als ze bij de man zijn, de man vergeet de zwemles of spullen als ze bij hem zijn, hij verschijnt niet op ouderavonden en laat de kinderen alleen thuis als hij zelf buiten de deur boodschappen gaat doen. Verder vindt de vrouw het belangrijk dat de kinderen iedere woensdag bij haar zijn, zoals dat voorheen ook was na het verbreken van de relatie. De man kan zijn eigen tijd indelen en ook kiezen voor een andere dag met de kinderen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat voor hen duidelijkheid en stabiliteit rondom de zorgregeling tot stand komt. Op dit moment is sprake van ruis, onder meer over de wisseldag nadat de kinderen vanaf maandag uit school bij de man hebben verbleven. De rechtbank ziet aanwijzingen dat de vrouw tijdens de huwelijkse samenleving van partijen de hoofdverzorgende ouder is geweest en dat het aandeel van de man in de verzorging en opvoeding van de kinderen geringer is geweest. Dit vormt echter op zich geen contra-indicatie voor het vaststellen van een co-ouderschapsregeling. De rechtbank ziet dat de vrouw moeite heeft met de huidige zorgverdeling en dat zij zorgen heeft over de opvoedsituatie bij de man, maar de rechtbank ziet in de overgelegde stukken en naar voren gebracht omstandigheden geen contra-indicaties voor een ruim aandeel van de man in de verzorging en opvoeding van de kinderen en dus geen aanleiding om een beperkte zorgregeling, zoals door de vrouw die verzoekt, vast te stellen. De man heeft naar voren gebracht dat hij voornemens is om in de toekomst een woning te gaan betrekken waarin voor beide kinderen een eigen slaapkamer beschikbaar is. Ook ziet de rechtbank een vader die in contact staat met de school van de kinderen, bijvoorbeeld waar het gaat om het inschakelen van schoolmaatschappelijk werk. Bij de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om een zorgregeling vast te stellen die wezenlijk verschilt van de zorgregeling die nu alweer een half jaar loopt.
Gelet daarop zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen die in overwegende mate overeenkomt met de in de voorlopige voorzieningenprocedure bepaalde zorgregeling, en die luidt als volgt:
- van maandag uit school tot donderdagochtend naar school verblijven de kinderen bij de man;
- daarna verblijven zij van donderdag uit school tot zaterdag 12.00 uur bij de vrouw;
- van zaterdag 12.00 uur tot dinsdag naar school verblijven zij bij de man;
- waarna zij van dinsdag uit school tot maandag naar school bij de vrouw verblijven.
4.9.
Uit de stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling rijzen bij de rechtbank wel zorgen over de verstoorde communicatie tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking en met name de gevolgen die de kinderen daarvan ondervinden. De onduidelijkheid voor de kinderen rondom het wisselmoment nadat de kinderen vanaf maandag bij vader verblijven, is daar een sprekend voorbeeld van. Maar ook bleek op de dag van de mondelinge behandeling nog geen afspraak tussen partijen te zijn gemaakt over de mogelijkheid voor de kinderen om op Moederdag, vijf dagen later, hun moeder te zien en een cadeautje te overhandigen, terwijl de oudste van de kinderen daarover vragen aan haar ouders had gesteld. De rechtbank ziet dat de vrouw het voortouw en de regie neemt, terwijl de man een gesprek met de vrouw uit de weg lijkt te gaan. De man heeft toegelicht dat hij ervan overtuigd is geraakt dat de vrouw hem niet als gelijkwaardig ouder ziet, en dat hij er daarom op voorhand vanuit gaat dat zijn visie of wens geen gehoor vindt bij haar. De vrouw heeft ter zitting toegelicht het gevoel te hebben dat alle taken en verantwoordelijkheden rondom de kinderen, net als tijdens het huwelijk, bij haar liggen. Ook heeft zij andere ideeën dan de man over wat voor de kinderen verantwoord of prettig is, zoals het alleen thuis zijn als de man een boodschap buiten de deur doet. De rechtbank heeft de indruk dat de vrouw zich in haar zorg niet gehoord voelt door de man.
De rechtbank ziet twee betrokken ouders, maar het belang van de kinderen vergt dat zij stappen gaan zetten om de focus van het verleden te verleggen naar de toekomst, open te staan voor een andere wijze waarop het gezamenlijk ouderschap wordt ingevuld en ieders rol daarin en om tot een vorm van overleg en samenwerking te komen, waarbij ook ruimte is voor iedere ouder om het ouderschap naar eigen visie in te vullen. De rechtbank acht het daarom nodig dat voor partijen en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen zullen zich moeten inspannen om nadere afspraken te maken over de kinderen, onder meer over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, al dan niet neer te leggen in een ouderschapsplan. Het traject zal met name gericht moeten zijn op ouderschapsbemiddeling. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 8 mei 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.10.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.11.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (lichte interventie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.12.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.13.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het de kinderen.
4.14.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad). De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.15.
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.16.
Wanneer de raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag:
- welke zorgregeling door de ouders gedurende de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
4.17.
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.18.
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.19.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Verdeling zorg tijdens vakanties en feestdagen
4.20.
Omdat partijen en hun kinderen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het verzoek van de man met betrekking tot de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door. Het is de bedoeling dat partijen zich ervoor inspannen dat zij in onderling overleg komen tot een zorgregeling tijdens vakanties en feestdagen, waarbij wat de rechtbank betreft als uitgangspunt heeft te gelden dat de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen gelijk tussen partijen wordt gedeeld.
4.21.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over de verdeling van de zorg tijdens de zomervakantie dit jaar. Partijen zijn het erover eens gebleken dat de kinderen in deze zomervakantie de eerste twee weken bij de vrouw verblijven, de derde en vierde week bij de man, de vijfde week bij de vrouw en de zesde week bij de man. De rechtbank acht deze regeling in het belang van de minderjarigen en beslist dienovereenkomstig. Iedere overige beslissing op het door de man verzochte wat betreft de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen zal de rechtbank aanhouden in afwachting van het resultaat van een hulpverleningstraject.
Kinderalimentatie
4.22.
De man heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij de verantwoordelijkheid voor het betalen van de verblijfsoverstijgende kosten voor zijn rekening neemt. De vrouw heeft de financiële draagkracht een bijdrage in deze kosten van € 407,16 per maand te voldoen.
4.23.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de kinderen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.24.
Beide partijen hebben verzoeken gedaan met betrekking tot de kinderalimentatie. Het verzoek van de man is ingestoken vanuit het uitgangspunt dat hij de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen volledig zal voldoen. Op de mondelinge behandeling heeft de man dat standpunt losgelaten en hij verzoekt nu een bijdrage vast te stellen gebaseerd op het uitgangspunt dat de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voldoet. Desgevraagd hebben partijen in dat verband verklaard dat de vrouw degene is die gerechtigd is tot de volledige kinderbijslag. De rechtbank neemt dat dan ook als uitgangspunt bij het nemen van een beslissing over de kinderalimentatie.
4.25.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.26.
De rechtbank ziet aanleiding als eerste in te gaan op de ingangsdatum van de verplichting tot betaling van de kinderbijdrage.
4.27.
De vrouw verzoekt de verplichting tot betaling van de kinderbijdrage in te laten gaan primair op 28 juli 2023, zijnde de datum van indiening van haar verzoekschrift, en subsidiair op 24 oktober 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage door de man. Partijen zijn al vanaf juli vorig jaar in overleg over de kosten van de kinderen, zodat het redelijk is dat een bijdrage vanaf dat moment wordt vastgesteld.
4.28.
De man verzoekt de verplichting tot betaling van de kinderbijdrage te laten ingaan op de datum van deze beschikking.
4.29.
Op de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de afgelopen periode ieder van partijen de zorgkosten van de kinderen heeft betaald en de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen van de gezamenlijke rekening van partijen zijn voldaan, die onder meer is gevoed met kinderbijslag en stortingen door beide partijen. Feitelijk heeft er dus al een verdeling van de kosten van de kinderen plaatsgevonden. Dit verhoudt zich niet tot bepaling van een kinderbijdrage met terugwerkende kracht. Bovendien zou een ingangsdatum met terugwerkende kracht aanleiding kunnen vormen tot een debat over verrekening met reeds betaalde bedragen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verplichting tot betaling van de kinderbijdrage doen ingaan op de datum van deze beschikking.
Behoefte van de kinderen
4.30.
Op de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat de behoefte van de kinderen in 2024 € 600,= per maand per kind bedraagt.
Draagkracht van de vrouw
4.31.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de kinderen becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
4.32.
Voor de vaststelling van het NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van de door haar overgelegde loonstroken van januari, februari en maart 2024 (productie 3 van de vrouw). Hieruit volgt een bruto maandloon van afgerond € 2.153,=, oftewel € 25.836,= per jaar. Wat betreft de arbeidsmarkttoelage ter hoogte van afgerond € 144,= per maand, oftewel € 1.728,= per jaar, heeft de vrouw aangegeven dat het de vraag is hoe lang zij nog deze toelage zal ontvangen. De rechtbank leidt uit de overgelegde salarisstroken af dat het een bestendige toeslag betreft en ziet daarin aanleiding deze voor de bepaling van het NBI tot het inkomen te rekenen. Tevens wordt het inkomen vermeerderd met de gebruikelijke vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 2.151,= (reservering van afgerond € 179,= per maand maal 12). De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremies van afgerond € 4,= per maand en € 162,= per maand, oftewel € 1.992,= per jaar in totaal. Ook wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting), en de verschuldigde inkomstenbelasting. Daarnaast komt de vrouw met dit inkomen in aanmerking voor een kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop van € 8.143,= op jaarbasis. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 3.170,= per maand.
4.33.
De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 664,= per maand.
Draagkracht van de man
4.34.
De man is ondernemer; hij drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De rechtbank overweegt dat bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer voor de bepaling van de toekomstige alimentatieverplichting moet worden bekeken wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming zal kunnen verwerven. Daartoe acht de rechtbank de volgende feiten relevant. De man is zijn onderneming gestart in 2021 als franchisenemer. Sinds 2021 is een stijgende lijn van het resultaat uit deze onderneming te zien. Op de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat hij als ondernemer uiteraard ernaar streeft om te blijven groeien, maar dat onzeker is of hij die stijgende lijn kan vasthouden, en ook of hij dit jaar hetzelfde resultaat zal kunnen bereiken als in 2023. Een opdrachtgever van de man heeft namelijk een deel van de opdracht beëindigd. De vrouw heeft daar tegenover gesteld, hetgeen de man niet heeft weersproken, dat een forse last van de onderneming, namelijk € 800,= per maand aan aflossing aan een schuld, is weggevallen sinds maart 2024. Al deze omstandigheden in aanmerking nemende acht de rechtbank de man in staat om in de toekomst een winst uit zijn onderneming te realiseren die gelijk is aan die van 2023. De rechtbank volgt daarmee het standpunt van de vrouw en gaat voorbij aan het standpunt van de man dat uitgegaan moet worden van het gemiddelde resultaat uit onderneming van de afgelopen drie jaren. In 2023 behaalde de man een brutowinst van € 47.566,= bruto. De rechtbank houdt voor de bepaling van de belastbare winst rekening met de toepasselijke zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling. Voor de bepaling van de verschuldigde inkomstenbelasting houdt de rechtbank rekening met de heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting, de arbeidskorting én de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank is van oordeel dat de man aan de voorwaarden voldoet om voor laatstgenoemde heffingskorting in aanmerking te komen, omdat de man ingevolge de in deze beschikking vastgestelde reguliere zorgregeling en bij een gelijke verdeling van de zorg tijdens de vakanties gedurende ten minste gemiddeld drie dagen per week voor de kinderen zorgt. Verder is in aanmerking genomen de verschuldigde inkomstenbelasting en de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 3.498,= per maand.
4.35.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 825,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.36.
De gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 1.489,=) overstijgt de behoefte van de kinderen (€ 1.200,=), zodat de rechtbank een draagkrachtvergelijking zal maken. De verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 825 / € 1.489 x € 1.200 = € 665,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 664 / € 1.489 x € 1.200 = € 535,=
Zorgkorting
4.37.
Gelet op de hiervoor vastgestelde reguliere zorgregeling en de verwachting dat partijen een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen overeen zullen komen in het hulpverleningstraject, heeft de man gemiddeld drie dagen per week de zorg voor de kinderen. De rechtbank zal daarom een zorgkorting toepassen van 35%. Nu de behoefte van de kinderen € 1.200,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 420,= per maand.
4.38.
Het aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen van € 245,= per maand, oftewel € 122,50 per maand per kind.
Conclusie
4.39.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van de datum van deze beschikking vaststellen op € 122,50 per maand per kind. De verzoeken van partijen worden in zoverre toegewezen. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Aanhechten van berekeningen
4.40.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Verdeling
Bevel verdeling
4.41.
De vrouw heeft haar verzoek partijen te veroordelen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon als volgens de wet, op de mondelinge behandeling ingetrokken. Dit verzoek kan daarom niet meer worden onderzocht.
Verdeling van de huwelijksgemeenschap
4.42.
Partijen zijn gehuwd in algehele wettelijke gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
4.43.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 28 juli 2023. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
4.44.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Samenstelling van de gemeenschap
4.45.
De gemeenschap bestond op de peildatum van 28 juli 2023, volgens opgave van partijen zelf, uit de volgende bestanddelen:
a. de activa en passiva van de eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’;
b. de woning gelegen aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] ;
c. de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening bij Obio met nummers [nummer 1] en [nummer 2] ;
d. de saldi op de bankrekeningen met nummers:
- [rekeningnummer 1] op naam van de man;
- [rekeningnummer 2] op naam van partijen;
- [rekeningnummer 3] op naam van de vrouw;
- [rekeningnummer 4] op naam van de vrouw;
e. de inboedel aanwezig in de woning, waaronder de fotoboeken van de kinderen en de babyspullen van partijen;
f. de vordering of schuld uit hoofde van de belastingteruggave(n) of aanslag(en) over de huwelijkse periode.
4.46.
Tussen partijen is in geschil of op de peildatum een schuld aan de moeder van de vrouw ter hoogte van € 5.645,75 deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap. Volgens de vrouw heeft haar moeder door de jaren heen geld geleend aan partijen, zodat zij daarmee een deel van de kosten van de huishouding konden voldoen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw een schriftelijke verklaring van haar moeder overgelegd (productie 5 van de vrouw). De man heeft op de mondelinge behandeling betwist dat op de peildatum sprake was van een schuld aan de moeder van de vrouw. Nergens blijkt uit dat, wanneer en in welke omvang de moeder van de vrouw gelden aan partijen heeft verstrekt en dat uit dien hoofde een schuld is ontstaan die op de peildatum nog bestond, aldus de man.
4.47.
De rechtbank overweegt dat de vrouw, gelet op de betwisting van de man, haar stelling, met enkel het briefje van haar moeder, gedateerd 24 april 2024 waarin zij verklaart over “
een totaal openstaand geleend bedrag” door partijen “
van 5614,75 euro (kleine bedragen beneden de 50 euro niet meegerekend” onvoldoende heeft onderbouwd. Op basis van uitsluitend die schriftelijke verklaring kan niet vastgesteld worden dat op de peildatum de door de vrouw gestelde schuld aan haar moeder met die omvang bestond. De rechtbank gaat dus aan het standpunt van de vrouw voorbij dat deze schuld deel uitmaakt van de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap.
Ad. a. de activa en passiva van de eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’
4.48.
Ter zitting is met partijen gesproken over de wijze van verdeling van de eenmanszaak. Het is de bedoeling dat de man de eenmanszaak voortzet en partijen zijn ermee akkoord dat alle activa van de eenmanszaak aan hem worden toegedeeld, met bepaling dat de man volledig draagplichtig is voor alle schulden op de peildatum. Verder zijn partijen het erover eens dat ter beantwoording van de vraag of de man door deze toedeling is overbedeeld, de waarde van de onderneming moet worden bepaald op basis van de intrinsieke waarde van de activa en passiva van de eenmanszaak. In het geval dat de intrinsieke waarde van de activa die van de passiva op de peildatum overstijgt, oftewel: het eigen vermogen positief is op de peildatum, wordt de man geacht te zijn overbedeeld en is de vrouw uit dien hoofde gerechtigd tot een vergoeding, door de man aan haar te voldoen.
De man draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk een balans van zijn onderneming per peildatum, zijnde 28 juli 2023, wordt opgemaakt. Deze balans, voorzien van onderliggende bewijsstukken over de intrinsieke waarde van de zich op de balans bevindende activa en passiva, wordt aan de vrouw ter inzage gegeven. De door de man aan de vrouw verschuldigde vergoeding bedraagt een bedrag gelijk aan de helft van het eigen vermogen op de peildatum.
Ad. b. en c. de woning gelegen aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] en de daarop rustende hypothecaire lening
4.49.
De woning van partijen is inmiddels verkocht en geleverd aan de kopers. Van de verkoopopbrengst is de hypothecaire schuld voldaan, waarna ieder van partijen de helft van de resterende verkoopopbrengst heeft ontvangen.
4.50.
Nu de woning door partijen reeds is verdeeld, en ook de hypothecaire lening reeds is afgelost, is voor rechtbank geen taak meer weggelegd op grond van artikel 3:185 BW om de (wijze van) verdeling vast te stellen wat betreft de woning.
Ad. d. de saldi op de bankrekeningen
4.51.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi dat op de hiervoor genoemde bankrekeningen op naam van de man en op naam van de vrouw, voor zover sprake is van positieve saldi bij helfte worden gedeeld, en voor zover sprake is van negatieve saldi iedere partij dit voor de helft daarvan dient te dragen. Partijen zullen elkaar over en weer inzage geven in de saldi op de bankrekeningen op de peildatum en stellen aan de hand daarvan vast welk bedrag de een de ander nog verschuldigd is. Zij zullen hun eigen bankrekening(en) voortzetten. De gezamenlijke rekening zal worden opgeheven, het saldo dat daarop nog aanwezig is wordt tussen partijen bij helfte gedeeld. Voor zover sprake is van een negatief saldo, is ieder van partijen verplicht om dat saldo voor de helft aan te zuiveren.
Ad. e. de inboedel
4.52.
De inboedel is feitelijk al verdeeld, zodat voor de rechtbank geen taak meer is weggelegd om de (wijze van) verdeling daarvan vast te stellen, met uitzondering van de fotoboeken van de kinderen en de babyspullen van partijen (de Maxi-Cosi, de dubbele kinderwagen en het kolfapparaat).
4.53.
Wat betreft de babyspullen heeft de man op de mondelinge behandeling verklaard deze weggegeven te hebben en dus niet meer in zijn bezit te hebben, zodat de rechtbank hierover geen verdelingsbeslissing meer kan nemen.
4.54.
Vast staat dat de fotoboeken zich op dit moment bij de man bevinden en dat beide partijen de fotoboeken in hun bezit willen hebben. Uit de door partijen op zitting gegeven toelichting is de rechtbank gebleken dat sinds de geboorte van de kinderen foto’s van hen in die fotoboeken zijn geplakt, waarmee die boeken een beeld geven van hun leven en dat het de bedoeling is dat deze boeken uiteindelijk aan de kinderen zullen worden gegeven. De man heeft verklaard dat hij de boeken sinds het uiteengaan van partijen in zijn bezit heeft, maar dat hij de boeken sindsdien niet heeft bijgewerkt. De vrouw heeft duidelijk gemaakt dat zij die taak altijd op zich heeft genomen, dat zij dat in de komende jaren ook wil blijven doen. Gelet op het doel van de boeken, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.
Ad. f. belastingteruggave en/of aanslag over de huwelijkse periode
4.55.
De rechtbank overweegt dat in het geval nog zal blijken van een schuld aan of vordering op de belastingdienst uit hoofde van een aanslag die betrekking heeft op de huwelijkse periode tot de peildatum, deze schuld of vordering deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap. Partijen zullen een belastingteruggave dan ieder voor de helft delen, en een schuld uit hoofde van een aanslag ieder voor de helft dragen.
Conclusie
4.56.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelasten conform het voorgaande in rechtsoverwegingen 4.48, 4.54., 4.54. en 4.55.
Verrekening vaste lasten van de echtelijke woning
4.57.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen een bedrag aan haar te voldoen van € 1.384,20, zijnde de helft van de achterstand van de hypotheek die uit de overwaarde van de woning is voldaan, maar door de man had moet worden voldaan. Partijen hadden namelijk afgesproken dat de man de vaste lasten van de woning zou voldoen vanaf het moment dat de vrouw de woning verliet (1 september 2023) tot aan verkoop van de woning (1 januari 2024) (productie 7 van de vrouw). De man stortte niet voldoende geld op de gezamenlijke rekening, waardoor een achterstand in de hypotheek is ontstaan. Dit is verrekend met de overwaarde van de woning en partijen hebben dus ieder bij helfte deze achterstand voldaan (productie 8 van de vrouw). Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw nader toegelicht dat zij nu nakoming van deze afspraken verzoekt.
4.58.
De man heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat het juist is dat partijen de afspraak hadden gemaakt dat hij alle vaste lasten van de woning (zowel rente als aflossing) zou voldoen en de vrouw de lasten van haar huurwoning. Echter, in verband met de verkoop van de woning heeft de man een eigen huurwoning betrokken. Dit heeft gezorgd voor extra huurlasten aan de zijde van de man, waardoor hij niet meer in staat was alle vaste lasten van de woning te voldoen. Er was dus sprake van onvoorziene omstandigheden van dien aard dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht.
4.59.
De rechtbank constateert dat tussen partijen vaststaat dat zij begin oktober 2023 hebben afgesproken dat de man de kosten van de echtelijke woning, tot de datum van levering aan de kopers, voor zijn rekening zou nemen en volledig zou dragen. Het had op de weg van de man gelegen om, naar aanleiding van de door hem aangevoerde onvoorziene omstandigheden, in gesprek te gaan met de vrouw om andersluidende afspraken te maken over hoe de kosten van de huishouding verdeeld moesten worden. Dit heeft hij nagelaten en dat komt voor zijn risico. De man kan, zolang geen andersluidende afspraken zijn gemaakt, door de vrouw aan de afspraken tussen hen worden gehouden. Uit de stukken volgt dat de vrouw bij de aflossing van de hypotheekschuld heeft meebetaald aan achterstallige hypothecaire termijnen, ter hoogte van in totaal € 2.768,40, terwijl deze uit hoofde van de tussen partijen geldende afspraken volledig voor rekening van de man dienen te komen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen en de man veroordelen de helft van dit bedrag aan haar te vergoeden, zijnde een bedrag van € 1.384,20.
Kinderbijslag
4.60.
Verder verzoekt de vrouw de man te veroordelen een bedrag van € 579,47 aan kinderbijslag aan haar te storten, omdat de man deze ten onrechte heeft ingezet voor de vaste lasten.
4.61.
De man heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat de kinderbijslag op de gezamenlijke bankrekening van partijen werd gestort, daarvan werden ook de zwemles en buitenschoolse opvang van de kinderen van betaald.
4.62.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderbijslag in de periode na de peildatum nog steeds werd gestort op de gezamenlijke rekening van partijen. In die periode werden van deze bankrekening, naast de lasten van de woning, ook kosten van de kinderen voldaan, zoals de kosten voor zwemles en buitenschoolse opvang. De rechtbank is van oordeel dat gelet daarop door de vrouw onvoldoende is onderbouwd uit welke hoofde de man verschuldigd is het bedrag aan kinderbijslag aan haar te voldoen. Dit verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Aanhouding en proceskosten
4.63.
Ieder verdere beslissing, waaronder over de proceskosten, wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2017 in de [gemeente] met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de verdeling van de zorg en opvoeding van de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2017,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019,
zal zijn als volgt:
- van maandag uit school tot donderdagochtend naar school verblijven de kinderen bij de man;
- daarna verblijven zij van donderdag uit school tot zaterdag 12.00 uur bij de vrouw;
- van zaterdag 12.00 uur tot dinsdag naar school verblijven zij bij de man;
- waarna zij van dinsdag uit school tot maandag naar school bij de vrouw verblijven;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de verdeling van de zorg en opvoeding van voornoemde minderjarigen tijdens de zomervakantie van 2024 zal zijn als volgt:
- de eerste en de tweede week verblijven de kinderen bij de vrouw;
- de derde en vierde week verblijven zij bij de man;
- de vijfde week verblijven zij bij de vrouw;
- de zesde week verblijven zij bij de man;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht ten aanzien van de reguliere zorgregeling en houdt aan de beslissing op het verzoek met betrekking tot de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gedurende de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen;
verwijst partijen en genoemde minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal partijen en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk op
19 november 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de raad;
verzoekt de raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.16 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de datum van deze beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarigen aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 122,50 (honderdtweeëntwintig euro en vijftig eurocent) per maand per kind;
wijst af het meer of anders verzochte met betrekking tot de bijdrage ten behoeve van genoemde minderjarigen;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.48, 4.51., 4.54 en 4.55;
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, de man tot afgifte van de fotoboeken van de kinderen aan de vrouw binnen een week na deze beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.384,20 (duizenddriehonderdvierentachtig euro en twintig eurocent;
wijst af het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 579,47 aan haar ter zake kinderbijslag;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.