ECLI:NL:RBZWB:2024:3306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
10749545 CV EXPL 23-3429 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling op basis van beweerde bewaarnemingsovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 3 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, die in persoon procedeerde, vorderde een bedrag van € 1.895,86 van de gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De eiser stelde dat er een bewaarnemingsovereenkomst was gesloten met de gedaagde, waarbij de gedaagde een bedrag van € 5.000,00 in bewaring had genomen. De gedaagde betwistte echter het bestaan van deze overeenkomst en stelde dat het bedrag van € 5.000,00 niet aan hem was overgemaakt, maar aan een derde partij.

Tijdens de procedure bleek dat de eiser niet op de mondelinge behandeling was verschenen, terwijl de gedaagde wel aanwezig was. De kantonrechter oordeelde dat de eiser haar stelling over de bewaarnemingsovereenkomst niet voldoende had onderbouwd. De naam van de gedaagde kwam in de stukken niet voor, en de kantonrechter concludeerde dat er geen bewijs was voor de gestelde overeenkomst. Aangezien de vordering van de eiser op geen andere rechtsgrond was gebaseerd, werd deze afgewezen.

Daarnaast werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 50,00 werden vastgesteld, conform de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton. De kantonrechter volgde deze aanbeveling en kende dit bedrag toe aan de gedaagde voor zijn noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. Van 't Nedereind op 3 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10749545 CV EXPL 23-3429
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
mr. M. Leung heeft zich bij brief van 23 februari 2024 onttrokken als gemachtigde,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis van 29 november 2023;
b. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 4 maart 2024.
1.2
[eiser] is niet op de mondelinge behandeling van 4 maart 2024 verschenen. [gedaagde] is wel verschenen.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering van [eiser] en het verweer van [gedaagde]

2.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan
[eiser] te betalen een bedrag van € 1.895,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling. Verder vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis.
2.2
[eiser] stelt in de dagvaarding dat zij met [gedaagde] een bewaarnemingsovereenkomst heeft gesloten. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht om een bedrag van € 5.000,00 voor haar in bewaring te nemen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] nagelaten om aan haar een bedrag van
€ 1.580,00 terug te betalen.
2.3
[gedaagde] betwist dat hij met [eiser] een overeenkomst tot bewaring heeft gesloten. [gedaagde] kan niet het door [eiser] genoemde bedrag van € 5.000,00 hebben ontvangen. Het rekeningnummer waarop [eiser] een bedrag van € 5.000,00 heeft overgemaakt staat namelijk op naam van een ander, [naam] . Uit de overgelegde producties blijkt ook dat de gemachtigde van [eiser] [naam] hierover heeft aangeschreven.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] haar stelling dat zij met [gedaagde] een bewaarnemingsovereenkomst heeft gesloten, gelet op de betwisting door [gedaagde] , niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de overgelegde producties kan niet de conclusie worden getrokken dat [eiser] met [gedaagde] een bewaarnemingsovereenkomst heeft gesloten. De
naam [gedaagde] komt in de stukken namelijk geen enkele keer voor. Kennelijk heeft [eiser] op 9 juli 2022 een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt aan ‘ [naam] ’ en heeft haar voormalige gemachtigde [naam] bij brieven van 16 september 2022, 5 oktober 2022 en
14 oktober 2022 gesommeerd tot betaling van het (restant)bedrag. Omdat de gestelde bewaarnemingsovereenkomst met [gedaagde] de enige grondslag van de vordering is en van een andere rechtsgrond niet is gebleken, zal de vordering worden afgewezen.
3.2
Omdat de vordering van [eiser] wordt afgewezen zal zij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Op 4 maart 2024 is [gedaagde] naar de rechtbank gekomen om verweer te voeren. Op 6 februari 2023 heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) aanbevolen dat indien een gedaagde die in persoon procedeert op een zitting verschijnt een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten wordt toegekend. De kantonrechter volgt deze aanbeveling en zal [eiser] veroordelen tot het betalen van € 50,00 aan proceskosten van [gedaagde] .

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 50,00 aan noodzakelijke reis-, verblijf-en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.