ECLI:NL:RBZWB:2024:3306
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Bodemzaak
- mr. Van 't Nedereind
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot betaling op basis van beweerde bewaarnemingsovereenkomst
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 3 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, die in persoon procedeerde, vorderde een bedrag van € 1.895,86 van de gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De eiser stelde dat er een bewaarnemingsovereenkomst was gesloten met de gedaagde, waarbij de gedaagde een bedrag van € 5.000,00 in bewaring had genomen. De gedaagde betwistte echter het bestaan van deze overeenkomst en stelde dat het bedrag van € 5.000,00 niet aan hem was overgemaakt, maar aan een derde partij.
Tijdens de procedure bleek dat de eiser niet op de mondelinge behandeling was verschenen, terwijl de gedaagde wel aanwezig was. De kantonrechter oordeelde dat de eiser haar stelling over de bewaarnemingsovereenkomst niet voldoende had onderbouwd. De naam van de gedaagde kwam in de stukken niet voor, en de kantonrechter concludeerde dat er geen bewijs was voor de gestelde overeenkomst. Aangezien de vordering van de eiser op geen andere rechtsgrond was gebaseerd, werd deze afgewezen.
Daarnaast werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 50,00 werden vastgesteld, conform de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton. De kantonrechter volgde deze aanbeveling en kende dit bedrag toe aan de gedaagde voor zijn noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. Van 't Nedereind op 3 april 2024.