In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen Stichting Thuisvester en de bewindvoerder van een onder bewind gestelde rechthebbende. De procedure betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van meer dan drie maanden ten tijde van de dagvaarding. Thuisvester, de verhuurder, heeft de huurovereenkomst ontbonden en de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand, vermeerderd met rente en kosten.
De feiten van de zaak tonen aan dat de rechthebbende sinds februari 2021 een woning huurt van Thuisvester, maar dat er een huurachterstand is ontstaan van € 2.549,01 ten tijde van de dagvaarding. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de achterstand inmiddels is ingelopen tot ongeveer € 462,00, maar dat er ook een aanzienlijke schuldenlast van € 40.000,00 tot € 50.000,00 is. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de tekortkoming van de bewindvoerder in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en heeft de ontruimingstermijn vastgesteld. Thuisvester heeft aangegeven niet daadwerkelijk tot ontruiming over te willen gaan, maar de rechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning uitgesproken, met inachtneming van de belangen van de betrokken partijen.