ECLI:NL:RBZWB:2024:3326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10759057 \ CV EXPL 23-4256
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van schuur- en lakwerkzaamheden aan een parketvloer

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen [eiser] V.O.F. en [gedaagde] over de kwaliteit van uitgevoerde werkzaamheden aan een parketvloer. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.N. Reijn, is ontevreden over de afwerking van de vloer, die zichtbaar slagen en golven vertoont. Om de kwaliteit van het werk vast te stellen, heeft er op 26 maart 2024 een descente plaatsgevonden met een deskundige. Deze deskundige concludeert dat de zichtbare onregelmatigheden voornamelijk bij strijklicht zichtbaar zijn en dat er geen tekortkomingen in de werkzaamheden van de eiser zijn vastgesteld. De kantonrechter volgt het oordeel van de deskundige en oordeelt dat er geen tekortkoming van de eiser is, waardoor de gedaagde verplicht is de factuur van € 3.562,50 te betalen.

Daarnaast vordert de eiser vergoeding van de kosten van de deskundige, maar de kantonrechter wijst deze vordering af. De rechter stelt vast dat er geen rechtsgrond is voor de vergoeding van deze kosten, omdat de deskundige niet is ingeschakeld voor het vaststellen van schade en aansprakelijkheid, maar voor het verweer tegen de beschuldigingen van de gedaagde. De kantonrechter wijst ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat de aanmaning niet voldoet aan de wettelijke eisen. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 1.799,06 bedragen. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 5 september 2023, de datum waarop de gedaagde in verzuim is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10759057 \ CV EXPL 23-4256
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiser] V.O.F.,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.N. Reijn,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

Partijen verschillen in deze zaak over de vraag of schuur- en lakwerkzaamheden aan een parketvloer goed zijn uitgevoerd, omdat er slagen/golven in de vloer zichtbaar zijn. Om hierin duidelijkheid te krijgen, is er een descente geweest waarbij ook een deskundige aanwezig was. De golven/slagen blijken dan vooral zichtbaar bij strijklicht, terwijl de deskundige aangeeft dat een vloer niet beoordeeld moet worden met strijklicht. De deskundige is bovendien van oordeel dat de golven/slagen niet veroorzaakt kunnen zijn door verkeerd schuren of lakken. De kantonrechter volgt de deskundige hierin. Het oordeel van de kantonrechter is daarom dat er geen tekortkoming kan worden vastgesteld, zodat de opdrachtgever de factuur van het parketbedrijf volledig moet betalen.

2.De verdere procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 december 2023
- het proces-verbaal van de op 26 maart 2024 gehouden descente,
- de conclusie na descente van [gedaagde] ;
- de conclusie na descente van [eiser] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter volhardt bij alles wat is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 15 november 2023 en het tussenvonnis van 27 december 2023. In het vonnis van 15 november 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat vastgesteld moet worden of sprake is van deugdelijk uitgevoerde werkzaamheden door [eiser] . In verband daarmee heeft een descente in aanwezigheid van een deskundige plaatsgevonden op 26 maart 2024. Daarna heeft [gedaagde] nog een conclusie ingediend, om zijn stelling dat sprake is van een tekortkoming van [eiser] nader te onderbouwen. Hij beschrijft meerdere proeven die hij heeft uitgevoerd. [eiser] heeft in zijn reactie hierop betwist dat dit onderzoek aantoont dat [eiser] iets niet goed heeft gedaan. Het gaat volgens haar namelijk alleen om suggesties van [gedaagde] , zonder dat iets wordt aangetoond.
Er is geen sprake van een tekortkoming
3.2.
De kantonrechter ziet in de conclusie van [gedaagde] en de betwisting daarvan door [eiser] geen aanleiding om af te wijken van de beoordeling door de deskundige. [gedaagde] beschrijft namelijk wel wat hij heeft gedaan, maar een voldoende onderbouwing van zijn stellingen, bijvoorbeeld met foto’s, ontbreekt. Dat dit ook niet of moeilijk mogelijk is, maakt dat niet anders. De kantonrechter sluit daarom aan bij de beoordeling van de deskundige. Deze oordeelde dat (1) weliswaar golven/slagen zichtbaar zijn, maar dat deze voornamelijk zichtbaar zijn bij strijklicht, terwijl bij strijklicht niet mag worden beoordeeld, dat (2) geen tekortkomingen in de schuur- of lakwerkzaamheden van [eiser] door hem zijn vastgesteld en dat (3) geen beter resultaat te verwachten is als het werk opnieuw wordt uitgevoerd. De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat de golven/slagen niet zodanig ernstig zijn dat sprake is van een tekortkoming van [eiser] . Dat betekent dat [gedaagde] voor de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden moet betalen. De kantonrechter wijst daarom de vordering tot betaling van de factuur met een bedrag van € 3.562,50 toe.
Er is geen rechtsgrond voor vergoeding van de deskundigenkosten
3.3.
[eiser] vordert ook vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor de deskundige [naam], een bedrag van € 788,92. De kantonrechter is van oordeel dat een rechtsgrond hiervoor ontbreekt.
[eiser] stelt weliswaar dat de deskundige in onderling overleg met [gedaagde] is ingeschakeld, maar niet blijkt dat in onderling overleg is afgesproken wie de kosten van deze deskundige zal betalen. Niet blijkt dan ook dat [gedaagde] op grond van een overeenkomst met [eiser] verplicht zou zijn de deskundigenkosten te betalen.
Ook als [eiser] bedoelde dat artikel 6:96 lid 2 onder b Burgerlijk Wetboek (BW) (redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid) de grondslag van haar vordering is, is dit geen juiste grondslag. Dit artikel biedt namelijk geen zelfstandige grond voor vergoeding van kosten. Het artikel biedt alleen een grond voor vergoeding van deskundigenkosten als (1) sprake is van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding en (2) de deskundige is ingeschakeld om vast te stellen of een gebeurtenis heeft geleid tot schade en zo ja, of iemand daarvoor aansprakelijk te stellen is. Alleen in dat geval komen de deskundigenkosten mede, dat wil zeggen naast andere als gevolg van de gebeurtenis geleden schade, voor vergoeding in aanmerking [1] . De hoofdvordering van [eiser] heeft echter niet te maken met een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, maar tot betaling van haar factuur. De deskundige is in deze zaak ingeschakeld in het kader van het verweer tegen de stelling van [gedaagde] dat [eiser] een wanprestatie heeft geleverd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:96 lid 2 onder b BW.
Dat betekent dat er geen rechtsgrond is voor de vordering tot vergoeding van de deskundigenkosten, zodat de kantonrechter deze vordering afwijst.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 5 september 2023
3.4.
[eiser] vordert vergoeding van wettelijke rente. Op grond van artikel 6:119 BW is een partij wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim. [gedaagde] is in gebreke gesteld in de brief van [eiser] van 21 augustus 2023. Daarin kreeg hij een betalingstermijn van 14 dagen, die afliep op 4 september 2023. Daarom is [gedaagde] in ieder geval in verzuim vanaf 5 september 2023. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 5 september 2023.
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen
3.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd, die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Bovendien is het toepasselijke wettelijke tarief niet vermeld. Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
De kantonrechter stelt de deskundigenkosten vast op € 711,48
3.6.
Het bedrag van de eindnota van de deskundige à € 711,48 is gelijk aan het offertebedrag. Partijen zijn per brief van 27 maart 2024 in de gelegenheid gesteld om te reageren op de eindnota. Partijen hebben hierop niet meer gereageerd. Daarom stelt de kantonrechter de deskundigenkosten vast op € 711,48.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, inclusief deskundigenkosten (en inclusief nakosten) betalen. Beide partijen hebben 50% van het voorschot betaald. [gedaagde] moet het door [eiser] betaalde deel aan haar vergoeden. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
714,00
(3 punten × € 238,00)
- deskundigenkosten
355,74
(50% van het voorschot)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.799,06

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.562,50, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 5 september 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.799,06, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

Voetnoten

1.vgl. HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423, NJ 2005, 50