4.99.Op grond van artikel 1400 lid 1 tweede zin GBW wordt deze bijdrage op een derde vermoed te zijn, tenzij een hogere, lagere of geen bijdrage wordt aangetoond. De rechtbank is van oordeel dat van het wettelijke vermoeden dient te worden uitgegaan, nu de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat haar bijdrage substantieel meer is geweest. De vrouw is derhalve gerechtigd tot een derde van de vermogensaanwas van deze appartementen.
4.100. De vermogensaanwas betreft het verschil tussen de verkoopwaarde op de peildatum minus de aanschafwaarde. Partijen zijn het met elkaar over eens dat beide appartementen voor
€ 32.400,= zijn aangeschaft. Partijen verschillen echter wel van mening over de huidige marktwaarde van de appartementen. Beide partijen hebben taxatierapporten in het geding gebracht om hun standpunten nader te onderbouwen. Uit het taxatierapport dat door de vrouw is ingediend is de gezamenlijke waarde van de appartementen op € 151.200,= gesteld, terwijl uit het rapport dat door de man is ingediend een bedrag van € 111.000,= blijkt. Beide rapporten komen de rechtbank voor als reële inschattingen van de huidige marktwaarde. Om partijen niet voor verdere kosten te stellen, acht de rechtbank het redelijk om het gemiddelde van deze bedragen te nemen. Dit betekent dat de totale vermogensaanwas van de appartementen is
€ 131.100 –€ 32.400 = € 98.700,=. De vrouw heeft recht op een derde van deze vermogensaanwas, te weten een bedrag van € 32.890,=.
Ad d. Appartement in [plaats 2] , [woonplaats 2]
4.101. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het appartement in [plaats 2] door de man voorafgaand aan het huwelijk is verkregen en daardoor buiten de afwikkeling van het huwelijksvermogensrecht dient te vallen. Nu partijen niet langer een beslissing over de verdeling van dit appartement verlangen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de verzoeken met betrekking tot de verdeling van het appartement in [plaats 2] . De rechtbank zal het verzoek strekkende tot afwikkeling van het appartement in [plaats 2] daarom afwijzen.
Ad e. Aandelen in [restaurant] B.V.
4.102. Partijen zijn het erover eens dat de aandelen in [restaurant] B.V. door de man in 2019 zijn verkregen. Dit brengt mee dat het Griekse huwelijksvermogensrecht van toepassing is op de verdeling van de waarde van de aandelen in [restaurant] B.V. Zoals hiervoor is overwogen houdt het Griekse recht in dat de vrouw een bijdrage dient te verkrijgen in de vermogensaanwas. Op grond van artikel 1400 lid 1 tweede zin GBW wordt deze bijdrage vermoed een derde te zijn, tenzij anders wordt aangetoond. Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, en met verwijzing naar de redenering in rechtsoverweging 4.95, is de rechtbank van oordeel dat deze bijdrage op een derde dient te worden gesteld, uitgaande van het wettelijke vermoeden, nu niet is gebleken van afwijkende bijdrage van de vrouw. Dit brengt mee dat de aandelen eigendom van de man zijn, maar dat de vrouw recht heeft op een bijdrage van een derde van de vermogensaanwas. Het Griekse recht beheerst tevens de vraag naar de datum voor de waardering van de aandelen. Op grond van uitspraken van de Griekse Hoge Raad (
Areios Pagos) is de datum van de echtscheiding (die nog in de toekomst ligt) doorslaggevend voor de waardering van de vermogensbestanddelen (Uitspraak No. 1658/2001, No. 668/2001 en No. 1387/1999).
4.103. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de huidige waarde van de aandelen in de B.V. van de man. De man is van mening dat de aandelen € 70.656,= waard zijn, terwijl de vrouw vindt dat de aandelen op € 414.556,= moeten worden gewaardeerd. Het verschil tussen de twee ingediende rapporten is dusdanig groot dat de rechtbank een deskundige zal benoemen ter waardering van de aandelen. Om proces-economische redenen zal de rechtbank als peildatum voor de waardering hanteren de datum van onderhavige beschikking, nu deze datum voldoende duidelijkheid biedt en het meest in de buurt ligt van de echtscheiding.
4.104. Partijen hebben tijdens de zitting overeenstemming bereikt over de te hanteren waarderingsmethode ten aanzien van de aandelen in [restaurant] B.V. Partijen wensen dat de te benoemen deskundige daarbij zal uitgaan van de economische waarde en de discounted cashflowmethode (DCF-methode) zal toepassen.
4.105. De rechtbank is voornemens om een register valuator in de persoon van de heer [naam 3] tot deskundige te benoemen, aan wie, gelet op de door partijen ingenomen standpunten in de stukken en het debat daarover tijdens de zitting, de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
Wat is de economische waarde van de aandelen van [restaurant] B.V. per de peildatum, zijnde de datum van deze beschikking, op basis van een indicatieve waardebepaling (DCF-methode) met toepassing van hoor en wederhoor door de deskundige ? Bij de DCF-waardering wordt aan de deskundige als uitgangspunten meegegeven, “going concern” en “stand-alone”-situatie inzake de actieve ondernemingen.
Heeft u nog opmerkingen die mogelijk relevant kunnen zijn bij onderhavige waardering?
4.106. Ten behoeve van de onder vraag 1. opgenomen indicatieve waardering (DCF-methode) zal de man aan de deskundige zijn prognoses ten behoeve van de balansen, resultaten en vrije geldstromen dienen te verstrekken. Hetzelfde geldt met betrekking tot de visie van partijen over de te hanteren vermogenskostenvoet (rendementseis). Mochten de visies van partijen op deze onderdelen tussen partijen afwijken, dan verzoekt de rechtbank de deskundige om zelfstandig keuzes te maken op deze onderdelen. Dit kan inhouden dat de deskundige een partij op één of meer onderdelen zal volgen dan wel zal afwijken van de standpunten/visies van beide partijen hierover. Het voorgaande geldt ook voor andere onderwerpen die aan bod komen tijdens het onderzoek.
4.107. Voornoemde deskundige heeft zich, met inachtneming van onderstaande, bereid verklaard om de opdracht aan te nemen. Aan het deskundigenbericht zijn kosten verbonden. Het benodigde voorschot voor het honorarium van de deskundige wordt door de deskundige vooralsnog begroot op afgerond € 11.650,= (inclusief BTW). De rechtbank is voornemens het voorschot ten laste te brengen van partijen, ieder voor de helft.
4.108. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde deskundige, de voorgestelde vraagpunten en eventuele andere door hen gewenste vraagpunten alsmede over de daaraan verbonden kosten.
Ad f. Aandelenportefeuille van de vrouw
4.109. Partijen zijn het erover eens dat het aandelenportefeuille van de vrouw in de periode vóór [datum] 2021 is verworven. Dit betekent dat het Griekse huwelijksvermogensrecht van toepassing is op de verdeling van de waarde van de aandelenportefeuille van de vrouw. Op basis van artikel 1400 lid 1 eerste zin GBW heeft de man recht op een derde van de vermogensaanwas van de waarde van de aandelenportefeuille. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt zowel over de peildatum voor de waardering van de aandelen (te weten 1 september 2022), als over de huidige waarde van de aandelen (te weten € 5.163,62). Om de vermogensaanwas te kunnen vaststellen dient tevens vast komen te staan welk bedrag de vrouw gestort heeft bij aanschaf van de aandelen. De vrouw dient de man dan ook inzage of de nodige informatie te verstrekken met betrekking tot de storting ter aankoop / aanschafprijs van de aandelenportefeuille. Het is aan partijen om op basis daarvan vervolgens de vermogensaanwas uit te rekenen, zijnde het verschil tussen de aanschafprijs en de waarde van de portefeuille op de peildatum 1 september 2022. De man heeft op basis daarvan recht op een derde van de totale vermogensaanwas.
4.110. De vrouw heeft verzocht om de inboedel in de Nederlandse woning aan haar toe te delen en de inboedel in de Griekse appartementen aan de man toe te delen. De man heeft verzocht om alle inboedelgoederen bij helfte te verdelen. Nu beide partijen verzuimd hebben om inboedellijsten in te dienen is het voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen welke inboedelgoederen dienen te worden verdeeld, naar welk rechtstelsel een dergelijke verdeling dient plaats te vinden en welke waarde van de inboedelgoederen bij de verdeling in aanmerking moet worden genomen. De verzoeken van beide partijen zullen derhalve worden afgewezen vanwege het feit dat deze onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank geeft aan partijen het advies mee om in onderling overleg de inboedel alsnog feitelijk te verdelen.
Ad i. Saldi van de bankrekeningen
4.111. Partijen hebben de volgende bankrekeningen:
(het saldo op) een bankrekening op naam van de man bij ING met [rekeningnummer 1] ;
(het saldo op) een bankrekening op naam van de vrouw bij ING met [rekeningnummer 2] ;
(het saldo op) een gezamenlijke rekening bij Rabobank met [rekeningnummer 3] ;
(het saldo op) een bankrekening op naam van de man met [rekeningnummer 4] ;
(het saldo op) een bankrekening op naam van de vrouw met [rekeningnummer 5] ;
(het saldo op) een bankrekening op naam van de man met [rekeningnummer 6]
.
4.112. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de Belgische bankrekening met [rekeningnummer 6] niet op naam van de man staat, maar dat de man slechts over een volmacht beschikt om deze rekening te beheren. Deze bankrekening valt daarom niet in de huwelijksgemeenschap. Na de mondelinge behandeling heeft de vrouw op 18 januari 2024 nog aanvullend verzocht om de man te veroordelen om nader bewijs over te leggen dat hij enkel gevolmachtigde was ten aanzien van het saldo op voornoemde Belgische bankrekening. De rechtbank acht dit verzoek tardief en in strijd met de goede procesorde, waardoor de rechtbank dit verzoek verder niet in behandeling zal nemen. Tijdens de mondelinge behandeling is dit punt genoegzaam besproken en de rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van dit punt de discussie opnieuw te voeren.
4.113. De vrouw is van mening dat de verdeling van de saldi van de bankrekeningen onder het Nederlandse huwelijksvermogensrecht valt. Uit de processtukken van de man, lijkt de man uit te gaan van de toepassing van het Griekse huwelijksvermogensrecht op de verdeling van de saldi van de bankrekeningen. De rechtbank overweegt als volgt. De tenaamstelling van een bankrekening betreft de verhouding tussen de bank enerzijds en de rekeninghouder(s) anderzijds. Met ander woorden het geeft aan wie over het saldo op de bankrekening mag beschikken. De tenaamstelling zegt echter niets over de vraag wie gerechtigd is tot het saldo op de bankrekening. Dat de bankrekeningen vóór [datum] 2021 bestonden zegt dus niets over de vraag of de saldi op de peildatum tot de verdelen huwelijksgemeenschap behoorden. De saldi op de bankrekeningen betreffen immers gelden die sinds 2021 zijn verworven. Indien dit niet het geval was, lag het aan de weg van partijen om nadere stukken in het geding te brengen om van een ander uitgangspunt te vertrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is op de verdeling van de saldi van de bankrekeningen.
Inhoud toepasselijk recht
4.114. Zoals hiervoor geoordeeld is Nederland huwelijksvermogensrecht van toepassing op de verdeling van de saldi. Om te bepalen of er naar Nederlands recht sprake is van een wettelijke algehele gemeenschap van goederen dan wel van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, moet worden gekeken naar de huwelijksdatum van partijen. Aangezien partijen op
[datum] 2011 zijn getrouwd, is er sprake van een wettelijke algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht. Dit betekent dat bij de verdeling van deze gemeenschap als uitgangspunt moet worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen. Ten aanzien van de saldi van de bankrekeningen betekent dit dat partijen recht hebben op de helft van de saldi van de bankrekeningen op de desbetreffende peildatum.
4.115. De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 21 november 2022. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de (Nederlandse) huwelijksgemeenschap. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen een andere peildatum voor de waardering van de saldi van de bankrekeningen overeengekomen, namelijk 1 september 2022. De rechtbank sluit hierbij aan.
4.116. Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen onder (a) en (d) door de man zullen worden voortgezet, en dat de bankrekeningen onder (b) en (e) door de vrouw zullen worden voortgezet. De bankrekening onder (c) zal worden opgezegd nadat de voormalige echtelijke woning is verkocht; van deze rekeningen worden de vaste lasten van de woning voldaan.
4.117. Tenslotte hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling afgesproken om elkaar inzage te verstrekken in de afschriften van voornoemde bankrekeningen in de periode tot zes maanden vóór 1 september 2022. Nu partijen deze afspraak ter zitting samen hebben gemaakt, dienen zij deze ook na te komen.
4.118. De rechtbank zal de beslissing over afwikkeling van het huwelijksvermogen aanhouden tot 16 april 2024 in afwachting van de reactie partijen op het voorgenomen deskundigenbericht als weergegeven in rechtsoverweging 4.108.