In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 januari 2023 de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 410.000 per 1 januari 2022, en had tegelijkertijd een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd. Het bezwaar van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank ontving op 8 januari 2024 een mededeling van de belanghebbende dat zij niet ter zitting zou verschijnen en besloot dat een mondelinge behandeling niet nodig was. Het onderzoek werd op 10 april 2024 gesloten.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. De belanghebbende heeft geen concrete waarde aangedragen, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt. De rechtbank stelt vast dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag OZB is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de referentiewoningen adequaat zijn vergeleken. De rechtbank wijst de argumenten van de belanghebbende af, waaronder de claim dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. Dit betekent dat zowel de WOZ-waarde als de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.