ECLI:NL:RBZWB:2024:3349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/411239 / FA RK 23-3058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gezamenlijk gezag en gelasting Raadsonderzoek in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag en omgang. De man, zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2019, en om contactherstel met het kind. De vrouw, die het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent, heeft verweer gevoerd en verzocht om het recht op omgang van de man te ontzeggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een complexe situatie is, waarbij de man meerdere keren is veroordeeld voor belaging van de vrouw en er al drie jaar geen contact is geweest tussen de man en het kind. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem komt te zitten tussen de ouders. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de belangen van het kind. De beslissing om het verzoek van de man af te wijzen is in het belang van de minderjarige noodzakelijk, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de zorgen over de veiligheid van de vrouw en het kind. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 12 november 2024 in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/411239 / FA RK 23-3058
Datum uitspraak: 7 mei 2024
beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
advocaat: mr. D.R.M. de Vos te Goes,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 30 juni 2023 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het op 29 januari 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brief van mr. Pieters van 1 februari 2024, met bijlagen;
- de brief van mr. Pieters van 2 april 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Pieters van 5 april 2024, met bijlage;
- de door mr. Pieters tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 8 april 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de man was aanwezig een tolk in de Engelse taal. Tevens was aanwezig een zittingsvertegenwoordiger namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.
2.2
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3
De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.4
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.5
De man is Brits burger. De vrouw en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.6
Bij vonnis van 2 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter de man een contact- en gebiedsverbod opgelegd voor de duur van twaalf maanden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00.
2.7
Op 24 januari 2024 is aan de man een gebiedsaanwijzing en contactverbod opgelegd door het Openbaar Ministerie voor de duur van 90 dagen. Het gaat om een contactverbod met de vrouw en een gebiedsverbod voor de straat van de woning van de vrouw en haar kapperszaak. Op 13 maart 2024 heeft er een politierechterzitting plaatsgevonden voor de overtreding van het gebiedsverbod.
2.8
Bij arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 21 februari 2024 is de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens is bij ditzelfde arrest aan de man een contact- en gebiedsverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Het gaat om een contactverbod met de vrouw en een gebiedsverbod voor de straat van de woning van de vrouw en haar kapperszaak. Dit arrest is onherroepelijk.
2.9
Door de vrouw zijn nieuwe aangiftes van stalking gedaan. Voor één van deze aangiftes staat een politierechterzitting gepland op 15 april 2024. Naar aanleiding van de andere aangifte zal een gedragsaanwijzing worden afgegeven. Veilig Thuis, de politie en het GIA-team van [zorgorganisatie] zijn naar aanleiding van de aangiftes betrokken.

3.Het geschil

3.1
De man verzoekt, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. dat partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019, te [geboorteplaats] ;
II. dat er wordt gewerkt aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] en dat het contact wordt opgebouwd met behulp van een aan te wijzen hulpverleningsinstantie.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw de man het recht op omgang te ontzeggen, al dan niet voor onbepaalde tijd.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de man wordt in het verzoekschrift en in de stukken het navolgende, kort samengevat, aangevoerd. Partijen hebben een affectieve relatie gehad, welke relatie in juli 2021 is verbroken. Na het verbreken van de relatie van partijen is het niet gelukt om afspraken te maken over het contact tussen de man en [minderjarige] . De vrouw frustreert het contact tussen de man en [minderjarige] al twee jaar. De man is in de eerste levensjaren van [minderjarige] intensief betrokken geweest. De man en [minderjarige] hebben recht op contact met elkaar. Dat is belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Na het verbreken van de relatie tussen partijen werd de man wanhopig. Hij heeft vele berichten gestuurd naar de vrouw en heeft een civiel- en strafrechtelijk contactverbod opgelegd gekregen. De man heeft [minderjarige] nu al drie jaar niet meer gezien en hij heeft daar veel verdriet van. De man ontkent de vrouw fysiek te hebben mishandeld. Het klopt niet dat de man een wietverslaving heeft. Hij heeft slechts af en toe wiet gerookt. De man heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij woont voornamelijk in zijn auto. Het gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats hoeft het contact tussen [minderjarige] en de man niet in de weg te staan. De man begrijpt dat omgang tussen hem en [minderjarige] langzaam moet worden opgebouwd. Hij staat ook open voor begeleid contact. De man zou graag meer betrokken zijn in het leven van [minderjarige] . Hij realiseert zich dat gedurende de looptijd van het hem opgelegde contactverbod gezamenlijk gezag lastig is. Al zou dat het gezamenlijk gezag niet in de weg moeten staan en zijn er wellicht mogelijkheden om desondanks afspraken te maken over de uitvoering daarvan. De man kan zich vinden in aanhouding van zijn verzoeken in afwachting van het verloop van de contactverboden.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De man heeft een wietverslaving en er speelt bij hem psychische problematiek. De man nam hulpverlening niet serieus. Hij is eerder wel opgenomen geweest bij [zorgorganisatie] . De man plaatst nare berichten over de vrouw op Facebook. De vrouw is angstig voor de man en zij heeft geen vertrouwen in hem. De man is veroordeeld tot een taakstraf voor het mishandelen van de vrouw. De man is ook meermalen ongevraagd de woning van de vrouw binnengedrongen. Ook heeft de man de hem opgelegde contact- en gebiedsverboden overtreden. De vrouw ervaart veel stress, onrust en vermoeidheid door het gedrag van de man. De man is ongeschikt om omgang met [minderjarige] te hebben. Omgang is ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
Veilig Thuis is betrokken, maar zij kunnen geen contact met de man krijgen. De man spreekt nog steeds geen Nederlands en is daarom niet in staat om fatsoenlijk te communiceren met [minderjarige] . De man pleegt voortdurend grensoverschrijdend gedrag richting de vrouw en de man is zeer onvoorspelbaar in zijn gedrag. Dit blijkt wel uit het feit dat man door het hof Den Bosch bij arrest van 21 februari 2024 is veroordeeld voor belaging van de vrouw. Het is dan ook niet in het belang van [minderjarige] dat er een omgangsregeling tussen hem en de man wordt vastgelegd. Het is ook niet in het belang van [minderjarige] dat de man, naast de vrouw, belast wordt met het ouderlijk gezag over hem. [minderjarige] zal klem of verloren raken tussen de ouders als er sprake is van gezamenlijk gezag. Partijen zijn niet in staat om op constructieve wijze met elkaar te communiceren over [minderjarige] , alleen al vanwege het contactverbod dat voorlopig nog doorloopt. Contact in de nabije toekomst zal de vrouw veel stress en spanningen opleveren, dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] . De vrouw is angstig voor de man en is niet in staat om met hem te communiceren. Daarnaast is er al twee jaar geen contact tussen de man en [minderjarige] . De man weet niet wat [minderjarige] bezighoudt en is niet op de hoogte van zijn ontwikkeling de afgelopen jaren. Daarnaast heeft de man onvoldoende inzicht in de behoeftes en belangen van [minderjarige] . Afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag is dan ook anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
4.3
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het uitgangspunt is dat een kind contact heeft met zijn of haar beide ouders. Het is de vraag of deze zaak een uitzondering op dit uitgangspunt is. De man is meerdere keren veroordeeld en pas recent nog vanwege belaging van de vrouw. Bovendien is er al drie jaar lang geen contact meer geweest tussen de man en [minderjarige] . De man toont weinig zelfreflectie. Er is sprake van een complexe situatie met veel zorgen over het gedrag van de man. Veilig Thuis heeft aangegeven dat de man zich onbegeleidbaar opstelt. De beslissing om de omgang tussen de man en [minderjarige] te ontzeggen is echter een heftige beslissing, ook voor de toekomst van [minderjarige] . De Raad is van oordeel dat, ondanks de zorgen en complexe situatie, eerst goed onderzocht moet worden of en zo ja, welke mogelijkheden er zijn voor omgang tussen de man en [minderjarige] . In dat onderzoek kan dan tevens onderzoek worden gedaan naar de vraag of de omgang tussen de man en [minderjarige] moet worden ontzegd. Het belang van [minderjarige] is gediend met een gedegen onderzoek naar de omgang. De Raad adviseert het verzoek van de man tot belasting van hem met het gezag over [minderjarige] af te wijzen. De man heeft een contactverbod opgelegd gekregen voor de duur van twee jaar. Het is de man verboden om de komende twee jaar op welke manier dan ook contact op te nemen met de vrouw. Dit maakt dat het nemen van beslissingen in gezamenlijkheid tussen de ouders niet mogelijk is. [minderjarige] zal klem of verloren raken tussen partijen als de man mede met het gezag over hem wordt belast. De Raad ziet dan ook geen mogelijkheden voor uitoefening van het gezamenlijk gezag tussen partijen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.4
De Nederlandse rechter is bevoegd van de verzoeken kennis te nemen aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op dezelfde grond is op de gezagsvoorziening Nederlands recht van toepassing.
Omgangsregeling
4.5
In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat een ouder zonder gezag over het kind en iemand die een nauwe persoonlijke band met een kind heeft, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere reden waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.6
De rechtbank oordeelt als volgt. Er is sprake van een complexe situatie. Gebleken is dat er al jaren lang geen contact is geweest tussen de man en [minderjarige] en dat de man (meerdere keren) een straat- en contactverbod is opgelegd en strafrechtelijk is veroordeeld vanwege, onder andere, belaging van de vrouw. Uit de door de vrouw overgelegde berichten van het GIA-team van [zorgorganisatie] en Veilig Thuis komen zorgen naar voren die dusdanig van aard zijn dat goed moet worden onderzocht of omgang tussen de man en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is of dat deze omgang moet worden ontzegd. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Zijn er gronden aanwezig om de omgang tussen de man en [minderjarige] te ontzeggen?
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden tot na te noemen pro forma datum.
Gezamenlijk gezag
4.7
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen zijn of haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat er bij belasting van de man met het gezag over de minderjarige een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Gebleken is van zodanige omstandigheden die moeten leiden tot een uitzondering op het wettelijk uitgangspunt dat beide ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen. Er is tussen partijen sprake van een dermate verstoorde communicatie en verhouding dat beslissingen ten aanzien van de minderjarige niet in gezamenlijkheid kunnen worden genomen. In het bijzonder neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat de man bij arrest van het hof Den Bosch van 21 februari 2024 onherroepelijk is veroordeeld en hem een straat- en contactverbod ten aanzien van de vrouw is opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit leidt ertoe dat het gezamenlijk nemen van beslissingen door partijen praktisch gezien onuitvoerbaar is. Daarnaast maakt de huidige houding van de man waarbij sprake is van voortdurend grensoverschrijdend gedrag richting de vrouw de situatie complex. Hij is verder niet betrokken in het leven van [minderjarige] . Het is om voorgaande redenen in het belang van de minderjarige noodzakelijk het verzoek van de man omtrent het gezag af te wijzen. Gelet op de huidige omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om dit verzoek aan te houden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek van de man omtrent het gezag af;
5.2
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in r.o. 4.6 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan
tot 12 november 2024 PRO FORMA, in afwachting van het rapport van de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zuijdweg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.