ECLI:NL:RBZWB:2024:3353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/415713 / JE RK 23-1961
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • D.J.A. Burlet
  • Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 april 2024 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die de minderjarigen onder toezicht heeft gesteld. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat zij momenteel verblijven in een woongroep. De kinderrechter heeft eerder al verschillende beschikkingen gedaan met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er nog geen duidelijkheid is over een geschikte vervolgplek voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 16 december 2024, met de nadruk op het belang van stabiliteit voor de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415713 / JE RK 23-1961
Datum uitspraak: 5 april 2024
nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Utrecht,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
mr. D.J.A. BURLET,
in haar hoedanigheid als de bijzondere curator over voornoemde minderjarigen,
kantoorhoudende te Oostburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 15 februari 2024;
- de briefrapportage van de GI van 29 maart 2024, met bijlage.
1.2.
Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de bijzondere curator;
  • de vader, bijgestaan door een tolk in de Syrische taal;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Zij hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 december 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 december 2022 en tot 16 december 2023. Tevens is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsvervangende omgeving, dan wel een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 december 2022 en tot 16 april 2023.
2.3.
Bij beschikking van 14 april 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 16 april 2023 en tot 16 december 2023.
2.4.
Bij beschikking van 15 december 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 16 december 2023 en tot 16 december 2024. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, te weten de [woongroep] te [plaats 1] , met ingang van 16 december 2023 en tot 16 februari 2024 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Daarnaast is een bijzondere curator benoemd.
2.5.
Bij beschikking van 15 februari 2024 is de machtiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 april 2024, onder aanhouding van het restant van het verzoek.
2.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op een woongroep ( [woongroep] ) in [plaats 1] .
2.7.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de Syrische nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 16 april 2024 en tot 16 december 2024.
4.
De standpunten
4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Het is nodig dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt verlengd. In de afgelopen periode zijn diverse opties voor geschikte plekken waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zouden kunnen worden geplaatst, onderzocht. Van alle mogelijke opties is alleen [GGZ-instelling] in [plaats 2] overgebleven. [GGZ-instelling] heeft aangegeven dat ze bereid zijn mee te denken met de GI. Zodra er duidelijkheid is over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan [GGZ-instelling] meedenken over een vervolgplek voor hen. Dit zou dan wel zonder hun oudste zus [naam] zijn. Op dit moment is het nog steeds onduidelijk of en zo ja, wanneer [woongroep] waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu verblijven, gaat sluiten. Zowel [jeugdzorg] als de gemeente wil de GI geen duidelijkheid verschaffen over het opzeggen van de huur voor deze voorziening. Het is dus nog steeds onduidelijk hoe lang [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog op [woongroep] kunnen verblijven. Momenteel zijn hulpverleners van [jeugdzorginstelling] bezig om in kaart te brengen welke hulpverlening [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben. Ook hier kijkt de GI dus goed naar.
4.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat ze heel graag bij [woongroep] willen blijven. Ze willen niet naar een andere plek verhuizen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben iedere dag contact met hun moeder. Hun vader hebben ze de afgelopen periode maar één keer gezien. Ook hebben ze allebei contact met hun oudere broers. [minderjarige 1] gaat naar [middelbare school] in [plaats 1] en [minderjarige 2] naar [basisschool] . Het gaat goed met hen op school. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen graag dat er een einde komt aan de onzekerheid waar ze nu al langere tijd in zitten. Ze zouden graag willen dat er duidelijkheid komt over waar ze gaan wonen.
4.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de kinderen niet bij hem kunnen verblijven. De kinderen zouden dit zelf ook hebben aangegeven. De vader is wel bereid mee te denken over een andere oplossing. Bijvoorbeeld het betalen van de huur voor een huis waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan samen met hun oudere zus [naam] in zouden kunnen wonen. Maar de huidige huurprijzen die overal worden gevraagd stijgen helaas uit boven het budget dat de vader beschikbaar heeft. De vader is dan ook niet in staat om de kinderen een passende plek te bieden.
4.4.
Mr. Burlet heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij de afgelopen periode samen met de GI veel gesprekken heeft gehad met de gemeente Terneuzen en de gemeente Schouwen-Duiveland in de zoektocht naar een geschikte vervolgplek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [jeugdzorg] steekt de kop in het zand en wil geen duidelijkheid geven over of en zo ja wanneer de [woongroep] sluit. Op dit moment lijkt [GGZ-instelling] de enige geschikte vervolgplek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het nadeel van deze plaatsing is wel dat zij daar dan zonder [naam] zullen wonen en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar niet tot hun 18e levensjaar kunnen blijven. Het is namelijk een doorstroomlocatie. Het gevolg hiervan is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na [GGZ-instelling] opnieuw ergens anders zouden moeten worden geplaatst, mogelijk in een voorziening voor pleegzorg. Dit heen en weer gesleep is niet in hun belang. De beste optie zou zijn dat de kinderrechter de machtiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengt tot 16 december 2024 en daarbij bepaald dat deze machtiging op de huidige [woongroep] ten uitvoer moet worden gelegd. Het is dan vervolgens aan [jeugdzorg] om te kijken of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daadwerkelijk nog tot 16 december 2024 op [woongroep] kunnen verblijven en welke plek hierna voor hen geschikt zal zijn.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
De omstandigheid dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de Syrische nationaliteit hebben, brengt met zich mee dat de zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) moet beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Ingevolge artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wettelijk kader
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
Op basis van de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter betreurt het om te moeten constateren dat er nog geen enkel zicht is op perspectief voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit vormt een probleem voor hun ontwikkeling. Het verplaatsen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , uitsluitend op basis van problemen binnen een organisatie als [jeugdzorg] , moet in beginsel worden voorkomen omdat de kinderen er belang bij hebben rustig te kunnen opgroeien op een vaste, voorspelbare plek. Het is betreurenswaardig dat er nog niet gewerkt kan worden aan het vaststellen van eventuele kindeigen problematiek bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en eventuele behandeling omdat er nog geen duidelijkheid is over hun vervolgplek. Van alle opties voor een geschikte vervolgplek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die de GI heeft onderzocht is alleen [GGZ-instelling] in [plaats 2] als mogelijke optie overgebleven, maar deze plek biedt geen mogelijk om [naam] , de oudere zus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen laten wonen. De kinderrechter vindt het echter van belang dat de relatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met [naam] op een positieve manier wordt vormgegeven en dat de GI hier aandacht voor blijft houden. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de GI met ouders in gesprek gaat over hoe zijn hun rol als gezagdragende ouder invullen. De GI dient hierbij ook het voorstel van de vader over een (bijdrage voor een) huurhuis voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun oudere zus [naam] nog eens tegen het licht te houden. Op grond van het voorstaande is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI moet worden toegewezen. De kinderrechter zal een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlenen met ingang van 16 april en tot 16 december 2024. Dit betekent dat de kinderrechter het volledige restant van het verzoek van de GI zal toewijzen. De kinderrechter vindt het namelijk van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig nog bij [woongroep] in [plaats 1] kunnen blijven omdat dit hen enige rust, behorend bij een duidelijk perspectief, kan bieden. Het is nodig dat de onzekerheid die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren, stopt. Daarnaast vindt de kinderrechter het ook niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij vaak naar de rechtbank moeten komen voor een gesprek met de kinderrechter. De kinderrechter is van oordeel dat de GI de machtiging ten uitvoer moet leggen op [woongroep] in [plaats 1] . Op dit moment is het namelijk nog volstrekt onzeker of en zo ja, wanneer de [woongroep] in [plaats 1] sluit zodat de kinderrechter met die informatie geen rekening kan houden bij het nemen van de beslissing. Pas als er volledige duidelijkheid bestaat over het vervolgtraject van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarbij sprake is van niet meer dan één overplaatsing van hen in de toekomst, kan de GI een verzoek tot het verlenen van een nieuwe machtiging indienen. Tot dat moment moet de huidige machtiging dan ook gehandhaafd worden.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten de [woongroep] te [plaats 1] , met ingang van 16 april 2024 en tot 16 december 2024;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, en op schrift gesteld op 17 april 2024.
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.