ECLI:NL:RBZWB:2024:3355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420358 / JE RK 24-488
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, de gecertificeerde instelling (GI), die verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder van [minderjarige] en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige]. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn meerdere eerdere beschikkingen geweest die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] hebben geregeld. De GI heeft aangegeven dat de situatie onveilig is en dat er onvoldoende stabiliteit is in de opvoeding door de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] aangegeven dat ze zich prettig voelt bij haar oma, maar dat de relatie met haar moeder problematisch is.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de regie te nemen in de contacten tussen [minderjarige] en haar moeder en om te zorgen voor een veilige omgeving voor [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420358 / JE RK 24-488
Datum uitspraak: 5 april 2024
beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. L. Verheuvel te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 maart 2024;
  • de brief van de GI van 4 april 2024, met bijlage;
  • het e-mailbericht van mr. Verheuvel van 3 april 2024, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van mr. Verheuvel van 3 april 2024, met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 25 oktober 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 oktober 2022 en tot 8 november 2022 en is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een gezinshuis met ingang van 25 oktober 2022 en tot 8 november 2022.
2.3.
Bij beschikking van 3 november 2022, hersteld bij beschikking van 2 december 2022, heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 8 november 2022 en tot 25 december 2022. Bij deze beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 8 november 2022 en tot 25 december 2022.
2.4.
Bij beschikking van 22 december 2022 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 december 2022 en tot 25 december 2023. Bij deze beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 25 december 2022 en tot 25 juni 2023.
2.5.
Bij beschikking van 19 juni 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 25 juni 2023 en tot 1 september 2023.
2.6.
Bij beschikking van 15 december 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 25 juni 2024.
2.7.
[minderjarige] woont bij de moeder maar verblijft bij haar oma moederszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Sinds de thuisplaatsing van [minderjarige] in juli 2023 is er middels inzet van intensieve systeemgerichte hulpverlening vanuit MST-CAN (de [traject] ) gewerkt aan het vergroten van de veiligheid in de opvoedsituatie van [minderjarige] . MST CAN is inmiddels 8 maanden betrokken en zit eigenlijk in de afrondende fase. De GI is van mening dat het onvoldoende is gelukt om een voor [minderjarige] stabiele en veilige opvoedsituatie te creëren waarin in voldoende mate door de moeder wordt aangesloten op de opvoed- en ontwikkelbehoeften van [minderjarige] . Op dit moment verblijft [minderjarige] bij oma als gevolg van nieuwe incidenten tussen [minderjarige] en moeder waarbij [minderjarige] onveiligheid ervaart vanuit toenemende mentale instabiliteit bij moeder. Zo is er op 3 maart 2024 een escalatie geweest tussen [minderjarige] en de moeder toen [minderjarige] wat spullen ging ophalen bij de moeder thuis. De GI maakt zich zorgen om de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , over de sociale interactie tussen de moeder en [minderjarige] en over de reactie van de moeder op zorgen rondom [minderjarige] . De GI signaleert de onrust die er heerst tussen de volwassenen rondom [minderjarige] . De GI heeft inmiddels dan ook de vraag uitgezegd voor een andere plek voor [minderjarige] . [minderjarige] is inmiddels aangemeld bij gezinshuizen en pleeggezinnen maar overal is er sprake van wachtlijsten. Wat een plaatsing van [minderjarige] in een neutraal pleeggezin lastig maakt is het feit dat [minderjarige] sterk de wens heeft om bij haar oma te blijven. Zij zit momenteel in groep 8 en voor haar is het van belang om haar huidige schooljaar in [woonplaats] af te kunnen maken. Het is de bedoeling dat pleegzorg wordt ingezet bij oma maar zij kunnen pas starten als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is afgegeven. Het is belangrijk dat er op korte termijn rust komt voor [minderjarige] . School uit inmiddels ook zijn zorgen over het gedrag van [minderjarige] dus de GI is momenteel onderzoek aan het doen naar een juiste GGZ-aanbieder voor [minderjarige] . Er zijn een heleboel factoren aanwezig waardoor niet precies te duiden is waar de moeilijke verhouding rondom [minderjarige] vandaan komt. Voorlopig verblijft [minderjarige] nog bij haar oma dus is het heel belangrijk dat de volwassenen om haar heen zich aan de regels houden en confrontaties vermijden, ook wat het onderling contact betreft.
4.2.
[minderjarige] heeft aan de kinderrechter aangegeven dat zij nu inmiddels ruim een maand bij haar oma verblijft en dat ze het daar fijn vindt. Zij ervaart dat oma naar haar luistert en dat er niet naar haar wordt geschreeuwd. [minderjarige] ervaart de band met haar moeder op dit moment als niet goed. Op school gaat het momenteel niet zo goed omdat ze recent nog heeft gevochten met twee andere kinderen omdat ze door hen werd uitgescholden. [minderjarige] vindt het vervelend dat haar moeder negatieve berichten over haar plaatst op Facebook. Ook vindt ze het vervelend dat haar moeder haar vervelende berichten via Whatsapp stuurt. Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] deze berichten aan de kinderrechter laten lezen. Met haar instemming heeft de kinderrechter een aantal van die berichten vastgelegd om aan de belanghebbenden te kunnen tonen. [minderjarige] geeft om haar moeder en maakt zich zorgen om wat er met haar moeder gaat gebeuren.
4.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat ze het er niet mee eens is dat [minderjarige] bij haar oma verblijft. [minderjarige] wordt namelijk negatief beïnvloed door oma en door de broer van de moeder. Zij gebruiken [minderjarige] als wapen in de strijd die zij voeren tegen haar. Het klopt dat de moeder berichten aan [minderjarige] heeft verstuurd via Whatsapp en ook op facebook heeft geplaatst. Zij wilde [minderjarige] laten inzien wat er gebeurt en haar erop wijzen dat ze mensen tussen haar en haar moeder laat instaan. De moeder erkent dat ze deze berichten niet had mogen sturen. Met de stukken van De [traject] die de advocaat van de moeder heeft ingediend wil de vrouw aantonen dat er sprake is van machtsvertoon van de zijde van oma en dat het beter ging toen oma een stap terug moest zetten. Uit de verklaring van opa moederszijde en zijn partner blijkt van een ander beeld van de moeder. De moeder ziet in dat [minderjarige] op dit moment nog niet naar huis kan, alhoewel zij dat wel het liefste wil. Het is het beste dat [minderjarige] op een neutrale plek wordt geplaatst zodat zij uit de strijd wordt gehaald.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI toewijzen. Hij is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria om een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor [minderjarige] te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling te weten met ingang van 5 april 2024 en tot 25 juni 2024. Hij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter stelt voorop dat hij zich ernstige zorgen maakt over de verstandhouding tussen de volwassenen rondom [minderjarige] . Hij stelt vast dat er onrust, onveiligheid en onduidelijkheid voor [minderjarige] heerst en dat het momenteel niet goed gaat tussen de moeder en [minderjarige] . In het netwerk rondom [minderjarige] loopt het op dit moment zodanig spaak dat [minderjarige] daar last van heeft. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de escalaties tussen de moeder en oma en broer moederszijde, maar ook tussen de recente escalatie(s) tussen [minderjarige] en de moeder. De GI moet hier met onmiddellijke ingang aandacht voor hebben en met de volwassenen rondom [minderjarige] regels opstellen waar iedereen zich aan moet houden. Dit betekent dat er geen (rechtstreeks) contact zal zijn tussen oma en broer moederszijde en de moeder en dat er uitsluitend via de GI contact plaatsvindt. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij de berichten die [minderjarige] aan de kinderrechter heeft laten zien, heeft verstuurd. De kinderrechter benadrukt dat het van belang is dat de moeder zich moet onthouden van het (opnieuw) plaatsen van belastende berichten op sociale media en ook geen belastende berichten via Whatsapp (of enige andere wijze) meer aan [minderjarige] dient te sturen. Daarnaast benadrukt de kinderrechter dat het belangrijk is dat de moeder met de GI in gesprek gaat over de noodzaak van in te zetten hulpverlening voor haar persoonlijk. Het is belangrijk dat de GI hier oog voor heeft nu dit van invloed kan zijn op de opvoedomgeving die de moeder op enig moment mogelijk zal kunnen bieden. Ook is het van belang dat de GI met spoed kijkt naar welke maatregelen genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat [minderjarige] bij oma moederszijde goed en veilig zit. Als blijkt dat het binnen het netwerk van [minderjarige] niet mogelijk is om [minderjarige] om een rustige manier bij oma te kunnen laten wonen dan moet de GI met zorg kijken naar een andere geschikte plek voor [minderjarige] binnen een andere voorziening voor pleegzorg. De kinderrechter drukt de moeder op het hart om ervoor te zorgen dat de problemen die er spelen tussen haar en haar moeder en broer geen invloed mogen hebben op het welzijn van [minderjarige] . Dit moet ook worden uitgelegd aan opa moederszijde en haar partner. Ten slotte geeft de kinderrechter de GI mee om de regie te nemen in de contacten tussen [minderjarige] en haar moeder zodat de contactmomenten tussen hen op een voor [minderjarige] fijne en onbelaste wijze kunnen plaatsvinden.
5.4.
Het bovenstaande maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is om de machtiging tot uithuisplaatsing tot het einde van ondertoezichtstelling te verlenen. De kinderrechter vindt dat [minderjarige] op dit moment niet in de thuissituatie bij de moeder kan verblijven. Die situatie is momenteel nog te onrustig en te onveilig.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 april 2024 en tot 25 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink als griffier, en op schrift gesteld op 17 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.