Op 5 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, de gecertificeerde instelling (GI), die verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder van [minderjarige] en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige]. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn meerdere eerdere beschikkingen geweest die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] hebben geregeld. De GI heeft aangegeven dat de situatie onveilig is en dat er onvoldoende stabiliteit is in de opvoeding door de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] aangegeven dat ze zich prettig voelt bij haar oma, maar dat de relatie met haar moeder problematisch is.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de regie te nemen in de contacten tussen [minderjarige] en haar moeder en om te zorgen voor een veilige omgeving voor [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.