ECLI:NL:RBZWB:2024:3356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420536 / KG ZA 24-133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie met minderjarige in kort geding

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen van de man voor een vakantie met hun minderjarige kind naar Turkije. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C. Nuijten, vorderde dat de man, haar ex-partner, schriftelijk toestemming zou verlenen voor de vakantie van 19 tot en met 29 april 2024. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. Yap, had eerder toestemming gegeven, maar deze ingetrokken. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2024 werd de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen vaststond. De Raad had aangegeven dat de man zich oprecht zorgen maakte om de minderjarige, maar de voorzieningenrechter vond de zorgen niet ernstig genoeg om de vakantie te verbieden. De vrouw had voldoende aangetoond dat zij voor de veiligheid van de minderjarige zou zorgen. De voorzieningenrechter verleende de vrouw vervangende toestemming voor de vakantie en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De gevorderde dwangsom werd afgewezen, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van communicatie tussen ouders en het herstel van vertrouwen, vooral in het belang van de minderjarige. De voorzieningenrechter moedigde partijen aan om samen te werken aan de opvoeding en zorg voor hun kind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/420536 / KG ZA 24-133
Vonnis in kort geding van 8 april 2024
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Bergen op Zoom,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M.S. Yap te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling op 8 april 2024;
- de door mr. Nuijten tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016.
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3.
De minderjarige verblijft bij de vrouw.

3.De vorderingen

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man te veroordelen om binnen 24 uur na het te wijzen vonnis, althans binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis, de vrouw schriftelijk toestemming te verlenen om op vakantie te gaan met [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] , vanaf vrijdagmiddag 19 april 2024 na schooltijd tot en met maandagavond 29 april 2024 20:00 uur, dan wel subsidiair vanaf zaterdagochtend 20 april 2024 om 8:00 uur tot en met zondagavond 28 april 2024 te 20:00 uur, en waarbij de noodzakelijke toestemming van de man wordt vervangen door de rechterlijke toestemming om met [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] , op vakantie te gaan naar Turkije van zaterdag 19 april 2024 tot en met zondag 28 april 2024 indien de man geen gevolg geeft aan de veroordeling, alles onder verbeurte van een dwangsom van een direct opeisbare boete van € 10.000,-, dan wel een opeisbare boete van € 500,- per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft om aan de vordering te voldoen tot een maximum van € 10.000,-;
- te verklaren voor recht dat [minderjarige] van vrijdagmiddag 19 april 2024 na schooltijd tot en met maandagavond 29 april 2024 20:00 uur bij de vrouw zal zijn, dan wel subsidiair van zaterdagochtend 20 april 2024 8:00 uur tot en met zaterdagavond 28 april 2024 20:00 uur, dan wel een periode vast te stellen wanneer [minderjarige] bij de vrouw is in goede justitie door de rechtbank te bepalen;
- de man te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure begroot op een door de vrouw te betalen eigen bijdrage van € 385,- en griffierechten van € 87,-;
- de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.602,74 inzake de reeds door de vrouw betaalde reissom, indien [minderjarige] niet met de vrouw naar Turkije op vakantie kan gaan;
Subsidiair:
- zodanige voorzieningen te treffen als de edelachtbare heer/vrouw voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De relatie van partijen is in oktober 2018 beëindigd. Partijen hadden altijd een goede verstandhouding. De vrouw wil op vakantie met [minderjarige] . Zij is voornemens om samen met haar nieuwe partner en [minderjarige] van 20 tot 28 april 2024 op vakantie naar Turkije te gaan. De man heeft op 20 november 2023 toestemming verleend voor deze vakantie. Als productie 2 bij de dagvaarding heeft de vrouw een Whatsappbericht van de man overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn toestemming voor deze vakantie verleend. Tussen partijen heeft een gesprek plaatsgevonden over de op handen zijnde verhuizing van de vrouw naar haar nieuwe partner in [plaats]. De vrouw heeft het idee dat de man boos is over de verhuisplannen van de vrouw. De man heeft op 14 maart jl. zijn verleende toestemming voor de vakantie weer ingetrokken. De vrouw heeft nadat de man zijn toestemming voor de vakantie had verleend de vakantie wel al geboekt en betaald. De vrouw betwist de door de man gestelde zorgen. Ze vindt het kwalijk dat de man [naam 1] en haar jongere zus [naam 2] erbij heeft betrokken om uitlatingen te doen over de vrouw. Het klopt dat Veilig Thuis contact met de vrouw heeft opgenomen naar aanleiding van de melding van de man. Een gedeelte van de zorgen die zijn geuit heeft de vrouw ook beaamd. Zo vindt ze het lastig om [minderjarige] te begrenzen. Zij probeert hier strenger in te zijn. Ook klopt het dat de vrouw [minderjarige] tijdens de vakantie in Turkije in 2022 een tijdje alleen op de hotelkamer heeft achtergelaten. De vrouw heeft ontzettend veel spijt van dit voorval en zal ervoor zorgen dat dit nooit meer gebeurt. De vrouw is bereid om [minderjarige] iedere dag te laten videobellen met de man zodat de man kan zien en horen hoe het met [minderjarige] gaat op vakantie. De man jaagt de vrouw op kosten doordat hij zijn toestemming voor de vakantie weer heeft ingetrokken. De vrouw vordert dan ook dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten en subsidiair dat hij wordt veroordeeld in betaling van de kosten van de reis. De vrouw begrijpt dat onderhavige kort gedingprocedure zich niet leent voor een verklaring voor recht. Zij wijzigt haar vordering dan ook en vordert dat de voorzieningenrechter bepaalt dat [minderjarige] van vrijdagmiddag 19 april 2024 na schooltijd tot en met maandagavond 29 april 2024 20:00 uur bij de vrouw zal zijn.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen. De man vordert de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, samengevat, het navolgende aan. De door de vrouw gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen nu onderhavige kort gedingsprocedure zich niet leent voor een verklaring voor recht. Het is juist dat partijen hebben gesproken over de op handen zijnde verhuizing van de vrouw, maar het is niet juist dat de man daar boos over is en om die reden zijn toestemming voor de vakantie van de vrouw met [minderjarige] heeft ingetrokken. De man heeft sinds een aantal maanden nauw contact met de oudste dochter van de vrouw, [naam 1], en hij heeft van haar zorgelijke signalen vernomen over de situatie bij de vrouw thuis. Zo zou [minderjarige] veelvuldig alleen worden gelaten. Ook heeft de man van [naam 1] vernomen dat de vrouw [minderjarige] tijdens hun laatste vakantie naar Turkije in 2022, tijdens welke vakantie [naam 1] mee was, alleen in de hotelkamer heeft achtergelaten. [minderjarige] is toen door het hotel gaan zwerven en pas na een paar uur heeft de vrouw [minderjarige] huilend bij de receptie aangetroffen. [naam 1] heeft tegen de man verklaard dat zij van de vrouw niets over dit voorval mocht zeggen. De man heeft veel zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw thuis en ook over het sekswerk dat de vrouw zou verrichten. [naam 2], de jongere zus van [naam 1], heeft verklaard dat de vrouw recent nog XTC heeft gebruikt. Op 15 maart jl. heeft de man een melding gemaakt bij Centrum Jeugd en Gezin. De melding van de man is doorgezet naar Veilig Thuis. Vanuit de terugkoppeling van Veilig Thuis op 26 maart 2024 blijkt dat de door de man genoemde zorgen met de vrouw zijn besproken en zij deze ook bevestigd heeft. De man maakt zich zorgen om [minderjarige] als hij met de vrouw naar Turkije afreist. Er is daar geen vangnet aanwezig voor hem en zo kan de man niet snel aanwezig zijn als er sprake is van acute zorgen over de veiligheid van [minderjarige] . Een vakantie is nu niet wenselijk of verantwoord.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen vast.
4.2.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij denkt dat de man zich oprecht zorgen maakt om [minderjarige] en zijn toestemming voor de vakantie niet heeft ingetrokken puur om de vrouw dwars te zitten. De Raad ziet ook wel een moeder die bij tijd en wijlen andere prioriteiten lijkt te hebben dan de zorg voor haar zoon. In die zin kan de Raad de man volgen in zijn zorgen die hij heeft. De vrouw geeft aan dat zij het lastig vindt om streng voor [minderjarige] te zijn. Het is toch wel belangrijk dat de vrouw dit gaat leren want als een kind niet begrensd wordt en er geen gezagsverhouding tussen ouder en kind ontstaat, dan gaat het kind over de ouder heen walsen en daarvan ondervindt het kind hinder in zijn of haar verdere ontwikkeling. Aan de andere kant vraagt de Raad zich af waarom de vrouw niet een week met [minderjarige] op vakantie naar Turkije kan gaan maar wel op grond van de huidige zorgregeling die partijen uitvoeren dagen achter elkaar bij de vrouw kan verblijven zonder dat de man daar bezwaren tegen heeft geuit. De man heeft immers geen procedure tot wijziging van de zorgregeling gestart of besloten om [minderjarige] voorlopig bij zich te houden. De Raad kan geen duidelijk advies geven aan de voorzieningenrechter over de voorliggende vorderingen.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige] is gebaat om op vakantie naar Turkije te kunnen gaan met de vrouw. De voorzieningenrechter zal aan de vrouw dan ook vervangende toestemming verlenen voor de vakantie met [minderjarige] naar Turkije. De voorzieningenrechter begrijpt de zorgen van de man maar is van oordeel dat deze zorgen onvoldoende ernstig van aard zijn om daaraan de conclusie te verbinden dat de vakantie van de vrouw met [minderjarige] naar Turkije onverantwoord is en dat aan de vrouw daarom geen toestemming voor de vakantie zou moeten worden verleend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat zij voor de veiligheid van [minderjarige] zorg gaat dragen. Gelet op de zorgen die er zijn acht de voorzieningenrechter het raadzaam dat partijen met elkaar in gesprek gaan over hoe zij het ouderschap over [minderjarige] in de toekomst vorm gaan geven. De man baseert zijn zorgen op het verhaal van de twee dochters van de vrouw en de voorzieningenrechter vraagt zich af of de zorgen die er zijn nu wel op deze manier gestalte moet worden gegeven. In het verleden hebben partijen een goede verstandhouding gehad en hebben zij op een constructieve wijze met elkaar kunnen communiceren. Het is jammer dat de verstandhouding tussen partijen nu zo scheef is gelopen. Het is belangrijk dat partijen als ouders van [minderjarige] gaan werken aan het herstel van het wederzijds vertrouwen in elkaar.
4.4.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om één van de partijen te veroordelen in de proceskosten. Ook de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu de voorzieningenrechter daartoe geen aanleiding ziet.
4.5.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent de vrouw - ter vervanging van de toestemming van de man - toestemming voor de vakantie met de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, naar Turkije in de periode van 19 april 2024 tot en met 29 april 2024;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is mondeling gewezen door mr. De Beer, voorzieningenrechter, op 8 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier en op schrift gesteld op 16 april 2024.