ECLI:NL:RBZWB:2024:3359

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420427 / FA RK 24-1357
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie en identiteitskaart in gezagskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor een vakantie en de aanvraag van een identiteitskaart voor een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Sijnesael, verzocht om vervangende toestemming van de man, die ook de vader van het kind is, voor de aanvraag van een identiteitskaart en voor een vakantie naar Zuid-Frankrijk van 6 tot en met 25 augustus 2024. De man, vertegenwoordigd door mr. M.A. Breewel-Witteveen, verzet zich tegen de vakantie, maar niet tegen de aanvraag van de identiteitskaart. De rechtbank heeft de verzoeken op 11 april 2024 mondeling behandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met de minderjarige naar het buitenland te reizen. De rechtbank oordeelt dat er geen gegronde redenen zijn om de vrouw de vakantie te ontzeggen, ondanks de bezwaren van de man over de communicatie en zijn eigen vakantieplannen. De rechtbank heeft de aanvraag voor de identiteitskaart afgewezen omdat deze was ingetrokken door de vrouw. De rechtbank heeft de vrouw toestemming verleend om met de minderjarige op vakantie te gaan, en deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing ook tijdens een eventueel hoger beroep uitgevoerd kan worden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/420427 / FA RK 24-1357
datum uitspraak: 23 mei 2024
beschikking betreffende vervangende toestemming verkrijging Nederlands reisdocument en vervangende toestemming vakantie
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Goes.
Als informant in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 26 maart 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen.
Na de mondelinge behandeling zijn ontvangen:
- het F9-formulier van mr. Breewel-Witteveen van 22 april 2024;
- het e-mailbericht van mr. Breewel-Witteveen van 25 april 2024;
- het e-mailbericht van mr. Breewel-Witteveen van 29 april 2024;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael van 30 april 2024;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael van 14 mei 2024.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 11 april 2024, gezamenlijk met de behandeling van de verzoeken in de procedure met zaak- en rekestnummer C/02/397851 / FA RK 22-2272 en in de procedure met zaak- en rekestnummer C/02/412479 / JE RK 23-1388 en C/02/420055 / JE RK 24-427. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigers van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013.
2.2
De man heeft de minderjarige erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3
Bij beschikking van 24 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 april 2023 tot 24 april 2024 en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 24 april 2023 en tot 24 oktober 2023.
2.4
Bij beschikking van 20 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 24 april 2024.
2.5
Bij beschikking van 14 mei 2024 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepaald.
2.6
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de toestemming van de man te vervangen en vervangende toestemming te verlenen aan de vrouw voor
- de aanvraag van een identiteitskaart voor [minderjarige] ;
- de vakantie van [minderjarige] met de vrouw naar Zuid-Frankrijk van 6 tot en met 25 augustus 2024.
3.2
De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitskaart. De man voert wel verweer tegen het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de vakantie naar Zuid-Frankrijk. De man verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de vrouw voert in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij een nieuwe identiteitskaart voor [minderjarige] moet aanvragen. De huidige identiteitskaart van [minderjarige] is verlopen dus het is zaak dat er op zo kort mogelijke termijn een nieuwe kaart voor haar wordt aangevraagd. De vrouw heeft de man verzocht zijn toestemming te verlenen voor deze aanvraag maar de man reageert niet op haar verzoek daartoe. Daarnaast wil de vrouw met [minderjarige] van 6 tot en met 25 augustus 2024 op vakantie naar Zuid-Frankrijk. Ook op het verzoek van de vrouw hiervoor toestemming te verlenen heeft de man niet gereageerd.
4.2
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de man geen berichten van de vrouw heeft ontvangen omtrent de aanvraag voor een nieuwe identiteitskaart. De man voert geen verweer tegen dit verzoek en zal er door tussenkomst van zijn advocaat aan meewerken dat het benodige toestemmingsformulier wordt ingevuld. Tegen het verzoek van de vrouw omtrent de vakantie voert de man wel verweer. De vrouw heeft geen overleg gevoerd met de man over de doorhaar voorgenomen vakantie. Door de vakantie met de vrouw heeft de man zelf geen gelegenheid om met [minderjarige] op vakantie te gaan. De man heeft namelijk ook vernomen dat [minderjarige] nog een week op kamp gaat en daarmee zijn al 4 weken vakantie weg. De man weet ook niet waar de vrouw precies met [minderjarige] naartoe wil. De man heeft er problemen mee dat hij overal buiten wordt gehouden. De man is in het algemeen niet tegen een vakantie de vrouw met [minderjarige] maar wel tegen deze voorgenomen vakantie omdat de communicatie tussen partijen te wensen overlaat en de man hiermee geen langere periode achter elkaar met [minderjarige] samen kan zijn.
4.3
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het in het belang is van [minderjarige] dat zij met haar moeder op vakantie kan gaan. De Raad adviseert dan ook dit verzoek van de vrouw toe te wijzen.
Vervangende toestemming identiteitskaart
4.4
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij F9-formulier van 14 mei 2024 heeft mr. Sijnesael namens de vrouw het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitskaart ingetrokken. Gelet op deze intrekking hoeft dit verzoek niet meer te worden beoordeeld. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Vervangende toestemming vakantie
4.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.6
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarige. Dit betekent dat de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met de minderjarige naar het buitenland te reizen en daar te verblijven. In het algemeen is het in het belang van een kind dat een kind op vakantie kan met zijn of haar ouders. Uitzonderingen kunnen bijvoorbeeld zijn wanneer de ouder die met het kind op vakantie wil niet in staat is om goed voor het kind te zorgen of wanneer er een gegronde vrees zou zijn voor ontvoering van het kind door de ouder dan wel wanneer een vakantie in strijd is met tussen partijen gemaakte afspraken over de zorg- en contactregeling. Gesteld noch gebleken is dat dergelijke situaties hier aan de orde zijn. De rechtbank kijkt naar het belang van [minderjarige] . Er is geen enkele reden om haar de vakantie naar Frankrijk met haar moeder te ontzeggen. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man dat hij door deze vakantie zelf te weinig tijd met [minderjarige] kan doorbrengen in de zomervakantie. Momenteel is er sprake van begeleide contactmomenten tussen de man en [minderjarige] . Niet duidelijk is of en zo ja, op welke termijn deze contactmomenten kunnen worden uitgebreid. Daarnaast is er ook nog geen zicht op een eventueel verblijf van [minderjarige] bij de man tijdens de zomerperiode. Ook het verweer van de man dat de slechte communicatie tussen partijen ertoe moet leiden dat de toestemming voor de vakantie niet moet worden verleend, slaagt niet. De rechtbank acht de beoogde vakantie in het belang van [minderjarige] en zal aan de vrouw dan ook vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige] op vakantie naar Zuid-Frankrijk te gaan in de periode van 6 tot en met 25 augustus 2024.
4.7
De rechtbank zal deze beslissing in het belang van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verleent aan de vrouw – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man – toestemming om in de periode van 6 augustus 2024 tot en met 25 augustus 2024 af te reizen naar Zuid-Frankrijk;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst het verzoek van de vrouw omtrent de vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitskaart af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.