In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor een vakantie en de aanvraag van een identiteitskaart voor een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Sijnesael, verzocht om vervangende toestemming van de man, die ook de vader van het kind is, voor de aanvraag van een identiteitskaart en voor een vakantie naar Zuid-Frankrijk van 6 tot en met 25 augustus 2024. De man, vertegenwoordigd door mr. M.A. Breewel-Witteveen, verzet zich tegen de vakantie, maar niet tegen de aanvraag van de identiteitskaart. De rechtbank heeft de verzoeken op 11 april 2024 mondeling behandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met de minderjarige naar het buitenland te reizen. De rechtbank oordeelt dat er geen gegronde redenen zijn om de vrouw de vakantie te ontzeggen, ondanks de bezwaren van de man over de communicatie en zijn eigen vakantieplannen. De rechtbank heeft de aanvraag voor de identiteitskaart afgewezen omdat deze was ingetrokken door de vrouw. De rechtbank heeft de vrouw toestemming verleend om met de minderjarige op vakantie te gaan, en deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing ook tijdens een eventueel hoger beroep uitgevoerd kan worden.