ECLI:NL:RBZWB:2024:3361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/419399 / JE RK 24-320
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Voorn
  • mr. Duerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen; niet voldaan aan de criteria uit artikel 1:255 BW

Op 11 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, als gecertificeerde instelling, had verzocht om de ondertoezichtstelling met negen maanden te verlengen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, maar de vader niet. De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd, waarbij [minderjarige 2] haar zorgen over de verhuizing van haar vader naar [plaats 2] heeft geuit.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen is en dat de hulpverlening die nodig is, voldoende wordt geaccepteerd. De ouders hebben zelf afspraken gemaakt over de omgang, en de communicatie tussen hen is verbeterd. De kinderrechter concludeert dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 BW, niet zijn voldaan. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, wat betekent dat de ondertoezichtstelling op 25 april 2024 zal eindigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419399 / JE RK 24-320
Datum uitspraak: 11 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] juli 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 februari 2024;
  • het e-mail bericht van vader van 2 maart 2024;
- het bericht van de vader met bijlagen van 5 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI;
Alhoewel correct opgeroepen is de vader niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hier geen gebruik van gemaakt. [minderjarige 2] heeft een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij zijn vader. [minderjarige 2] woont bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 april 2023 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 25 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig. Er moeten nieuwe afspraken gemaakt worden over de omgangsregeling nu de moeder aankomende zomer gaat verhuizen naar [plaats 1] om in te trekken bij haar nieuwe partner. Naar aanleiding hiervan heeft [minderjarige 1] zijn wens uitgesproken om bij zijn vader te gaan wonen. Ouders zijn ook al overeengekomen dat [minderjarige 1] bij zijn vader woont. Inmiddels heeft de vader aangegeven dat hij naar [plaats 2] wil verhuizen. [minderjarige 1] zal met zijn vader mee naar [plaats 2] verhuizen. Dit heeft grote gevolgen voor de omgangsregeling en de GI wil deze situatie kunnen opvolgen. Momenteel is er weinig contact tussen [minderjarige 2] en haar vader. Het lukt niet om dit contact weer op te bouwen, waardoor er maar korte perioden zijn dat er sprake is van fysiek contact. Met de verhuizing van de vader naar [plaats 2] ontstaat er weer een nieuwe situatie. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben beiden gesprekken met [hulpverlener 2] . Met [minderjarige 1] gaat het, na een mindere periode op school, weer beter. Ook met [minderjarige 2] gaat het goed. [minderjarige 1] kijkt uit naar de verhuizing naar [plaats 2] maar vindt het wel jammer dat hij zijn moeder en zusje daardoor minder gaat zien. Om de verhuizing en eventuele bijkomende spanningen met betrekking tot de nieuwe omgangsregeling op te volgen vindt de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling met 6 maanden passend, waarbij het restant van 3 maanden wordt aangehouden. Met deze verlenging heeft de GI goed de tijd om de afloop van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] goed te borgen en te zorgen voor een goede overdracht naar de hulpverlening in [plaats 2] .
4.2.
[minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat ze het prima vindt om met haar moeder naar [plaats 1] te verhuizen. Ze zit niet op haar plek op haar huidige school omdat ze geplaagd wordt door een groepje jongens die haar haarkleur niet mooi vinden. Ze hoopt op de middelbare school in [plaats 1] een nieuwe start te kunnen maken. [minderjarige 2] vindt het minder leuk dat haar vader naar [plaats 2] gaat verhuizen. Zo gaat ze hem minder zien. [minderjarige 2] heeft verteld dat ze haar vader nu om het weekend ziet en het jammer vindt dat dat straks minder wordt als haar vader in [plaats 2] woont. [minderjarige 2] weet niet of ze het nodig vindt dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Ze heeft wel iemand waarmee ze kan praten.
4.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat ze ervaart dat de ondertoezichtstelling de verstandhouding tussen de ouders alleen maar heeft verslechterd. De vader trekt zich volledig terug en wil ook nergens aan meewerken. Iedereen heeft zich aan te passen aan wat de vader wil. De vader accepteert ook geen hulpverlening. De moeder en de kinderen ontvangen al jaren hulp van [hulpverlener 1] en [hulpverlener 2] , maar de vader niet. Ook is geadviseerd om een traject van ouderschapsbemiddeling te gaan volgen maar dat is niet opgestart omdat vader niet meewerkt. Ook is de omgangsregeling de afgelopen jaren op verzoek van de vader een aantal keer aangepast. De moeder vraagt zich af of deze verhuizing van de vader naar [plaats 2] met [minderjarige 1] het einde van de onrust is of dat de vader straks weer andere plannen trekt. Ze heeft zich er inmiddels bij neergelegd dat de situatie telkens veranderd. De ouders hebben in onderling overleg afspraken gemaakt over het contact tussen de vader en [minderjarige 1] . In de periode van september t/m november 2023 heeft de vader geen enkel contact met de kinderen gehad. In december is het contact tussen [minderjarige 1] en de vader weer een beetje opgestart en nu heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij met zijn vader naar [plaats 2] wil verhuizen. Ondertussen is ook het contact tussen [minderjarige 2] en vader weer opgestart. [minderjarige 1] is erg loyaal aan zijn vader. De moeder ziet geen meerwaarde in het verlengen van de ondertoezichtstelling. De afgelopen jaren heeft zij veel geprobeerd om de situatie ten goede te keren, maar dat was allemaal tevergeefs omdat vader niet lijkt te willen meewerken. Volgens moeder heeft de ondertoezichtstelling de situatie enkel verslechterd.
4.4.
De vader heeft in zijn e-mailbericht van 2 maart 2024 aan de rechtbank aangegeven dat hij niet op de mondelinge behandeling zal verschijnen. Hij is gefrustreerd vanwege de werkwijze van de GI. De moeder maakt hem zwart tegenover de kinderen en [minderjarige 2] heeft aan hem aangegeven dat ze in de ogen van haar moeder nooit iets goeds kan doen. Er is geen sprake van hechtingsproblemen tussen de vader en [minderjarige 2] . De betrokkenheid van de GI is nodig maar dan vooral om met de moeder en de kinderen in gesprek te blijven.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter oordeelt als volgt. Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria zoals genoemd in artikel 1:255 BW.
5.2.
De kinderrechter constateert dat er geen sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een van de doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling zou worden gewerkt is het verkrijgen van zicht op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat is inmiddels gebeurd. De kinderrechter stelt in dat verband vast dat het goed lijkt te gaan met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij voelen zich vrij in hun contact met hun ouders. De communicatie tussen de ouders is verstoord maar toch hebben de ouders een manier van communiceren gevonden en hebben zij zelf afspraken gemaakt over het opnieuw opstarten van contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Uit hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht leidt de kinderrechter af dat bij haar enige vorm van flexibiliteit bestaat om de communicatie met de vader, zonder inmenging van de GI, vorm te kunnen geven. Zij heeft daarvoor haar eigen handvaten gevonden.
5.3.
De kinderrechter constateert ook dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is, voldoende wordt geaccepteerd. De hulpverleningstrajecten die nog bij de moeder lopen waren al voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling ingezet. Gelet op hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard vertrouwt de kinderrechter erop dat zij haar medewerking aan deze hulpverleningstrajecten ook na het aflopen van de ondertoezichtstelling zal blijven verlenen. Het enkel borgen van deze – door moeder zelf geïnitieerde hulpverlening – is onvoldoende om te kunnen stellen dat er sprake is dat de zorg onvoldoende wordt geaccepteerd. De vader lijkt nergens aan mee te willen werken, maar dat heeft de ondertoezichtstelling in het afgelopen jaar niet kunnen veranderen. De kinderrechter acht de ouders voldoende in staat om zelf afspraken te maken over de omgang tussen de ouders en de kinderen op het moment dat de vader met [minderjarige 1] in [plaats 2] woont, zoals ook in de afgelopen jaren is gebeurd.
5.4.
Nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten uit artikel 1:255 BW zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afwijzen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 25 april 2024 verloopt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024 door mr. Voorn, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink als griffier, en op schrift gesteld op 17 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.