ECLI:NL:RBZWB:2024:3363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420213 / JE RK 24-459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschapsconflicten

Op 16 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de aanhoudende conflicten tussen hun ouders. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om op constructieve wijze met elkaar te communiceren, wat leidt tot een schadelijke situatie voor de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2024 waren beide ouders aanwezig, samen met hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen klem zitten tussen hun ouders en dat de vrijwillige hulpverlening tot nu toe onvoldoende effect heeft gehad. De ouders zijn niet in staat om hun onderlinge strijd te beëindigen, wat leidt tot structurele stress voor de kinderen. De kinderrechter heeft de doelen van de ondertoezichtstelling vastgesteld, waaronder het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en het beschermen van de kinderen tegen de gevolgen van de conflicten. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep.

De kinderrechter heeft de beslissing op schrift gesteld op 24 mei 2024, en het hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De ondertoezichtstelling is ingegaan op 16 april 2024 en duurt tot 16 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420213 / JE RK 24-459
Datum uitspraak: 16 april 2024
beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming¸
Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet te Oostburg,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 2] ;
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer te [woonplaats 2] .
Als informant wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 14 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, met zijn advocaat;
- de moeder, met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. In de procedure met kenmerk C/02/407874 / JE RK 23-1461 die tussen ouders aanhangig is, is de Raad verzocht onderzoek te doen naar het hoofdverblijf en de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De Raad heeft dit onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij zitten klem in hun loyaliteit richting beide ouders doordat het de ouders niet lukt om met elkaar te communiceren. Het lukt de ouders, ondanks de inzet van verschillende vrijwillige en intensieve hulpverleningstrajecten onvoldoende om met elkaar te communiceren. De Raad maakt zich zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de kinderen. De communicatieproblemen tussen de ouders en de jarenlange, aanhoudende strijd die zij voeren als ex-partners waarbij zij de belangen van de kinderen uit het oog verliezen liggen hieraan ten grondslag. De kinderen zijn en worden nog steeds beschadigd door de ouders en hun ex-partnerstrijd. Het is onduidelijk wat hiervan de schade is voor hun latere leven. De kinderen worden door de ouders ingezet als boodschapper waarover zij zelf aangeven dit als last te ervaren. De strijd duurt nu al zo lang dat dit zorgt voor structurele stress bij de kinderen. Vrijwillige hulpverlening is naar mening van de Raad ontoereikend om verandering te kunnen brengen. De hulpverlening heeft zich de afgelopen jaren met name gericht op de kinderen. Daarnaast hebben ouders meerdere malen mediation geprobeerd maar is dit onvoldoende van de grond gekomen. De ouders laten onvoldoende inzicht zien in hun eigen aandeel in de strijd en de onderlinge communicatie. Daarbij heeft de moeder aangegeven niet met de vader om de tafel te willen en of te kunnen. Er is een dwangkader nodig om de ontwikkeling van de kinderen veilig te stellen. Een ondertoezichtstelling voor de duur van 9 maanden is noodzakelijk in het belang van de kinderen. Wellicht dat het in deze casus goed is dat de GI twee jeugdbeschermers aanstelt voor het gezin.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad. De focus binnen de ondertoezichtstelling moet wel liggen op de ouders, en niet op de kinderen. Het gaat hier om de ouders: zij kunnen niet met elkaar communiceren. Bij [jeugdhulp] is gewerkt aan de onderlinge communicatie maar dat heeft onvoldoende effect gehad. De moeder hoopt dat de communicatie met de vader door de betrokkenheid van de GI gaat verbeteren. De moeder ziet niet zoveel in het aanstellen van twee gezinsmanagers, zeker niet als één daarvan zich gaat richten op de kinderen. De kinderen moeten er zoveel mogelijk buiten worden gelaten.
Het is aan de ouders om de juridische strijd te gaan stoppen. De kinderen moeten onbelast contact kunnen hebben met beide ouders en de ouders moeten stoppen hen als boodschappers te gebruiken. Daarom is het goed dat de GI betrokken gaat worden.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij ook geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad. Het is nodig dat de ouders de juridische strijd loslaten. De vader heeft dat ook gedaan door zijn verzoeken in de tussen ouders aanhangige FA RK-procedure, in te trekken. De vader is wel verbaasd over bepaalde dingen die de kinderen hebben aangegeven bij de Raad. Ze hebben soms een heel andere beleving van zaken dan de vader heeft. Toch is de vader van mening dat het niet goed is om aan de kinderen te blijven trekken. De vader volgt de kinderen in hun keuze, ook wat de omgang met hem betreft. Uiteindelijk zijn de ouders er verantwoordelijk voor om de onderlinge strijd te stoppen maar daarvoor is het wel van belang dat de GI betrokken gaat raken omdat het de ouders nu zelf niet lukt. De vader heeft al heel wat gesprekken in het kader van psycho-educatie gehad dus hij heeft nu meer inzicht in hoe hij bepaalde dingen aan moet pakken. Toch loopt hij nog wel tegen dingen aan en zou binnen de ondertoezichtstelling aan deze punten willen werken. De vader hoopt dat de GI met de ouders kan toewerken naar een vorm van communicatie die voor beide ouders werkt en waardoor de kinderen niet meer als boodschapper hoeven te worden ingezet. Daarnaast is het goed dat de GI ook hulpverlening voor de kinderen in gaat zetten om hen te leren op een goede manier met hun ouders, maar ook met anderen, te kunnen communiceren omdat zij hierin geen goed voorbeeld van hun ouders hebben gehad.
4.4.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij niet weet of het inzetten van twee jeugdbeschermers op deze zaak haalbaar is. Dat zal de GI moeten gaan bekijken. Ook zal de GI het punt dat de vader heeft aangedragen, te weten mogelijke inzet van hulpverlening voor de kinderen om hen te helpen weerbaarder te maken, nader bekijken. De zaak zal in eerste instantie worden aangemeld bij het landelijk doorstroomteam omdat er nu nog geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar is.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en het lukt de ouders onvoldoende om ervoor te zorgen dat deze bedreiging wordt weggenomen. De minderjarigen zitten klem tussen hun ouders vanwege de onderlinge strijd tussen de ouders die al jarenlang speelt. De minderjarigen worden in hun sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd door de last die zij ervaren doordat zij door hun ouders als boodschapper worden ingezet. Het lukt de ouders niet, ook niet met vrijwillige hulpverlening, om een einde te maken aan hun onderlinge strijd. Het is dan ook belangrijk dat de GI met de ouders gaat werken aan een manier van communiceren die voor beide ouders werkt en waarbij de minderjarigen niet langer (negatief) worden betrokken. Het is belangrijk dat de GI de komende negen maanden gaat werken aan de door de Raad gestelde doelen. De kinderrechter neemt deze doelen dan ook over. De doelen waaraan gewerkt moet worden luiden:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen erop vertrouwen dat zij niet meer geconfronteerd worden met spanningen tussen ouders en ondervinden geen last meer van de meningsverschillen en onduidelijkheden tussen ouders;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet meer ingezet in de communicatie tussen ouders;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet belast met volwassen zaken;
- Ouders kunnen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afspraken met elkaar maken en nakomen en ouders kunnen op constructieve wijze met elkaar communiceren in het belang van de kinderen;
- Ouders dragen er zorg voor dat derden niet meer nodig zijn als tussenpersoon in de communicatie;
- Ouders hebben voldoende inzicht en vaardigheden in hoe ze de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na echtscheiding goed vorm kunnen geven. Het uitoefenen van parallel solo-ouderschap wordt hierin meegewogen;
- Er is zicht op hoe de belastbaarheid van ouders er momenteel uitziet;
- Er is voldoende contact tussen ouders en hulpverlening om zicht te houden met elkaar op het welbevinden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een onbelast en structureel contact met beide ouders;
- Ouders hebben meer zicht op het effect van hun handelen op de kinderen;
- Ouders maken gebruik van passende hulpverlening voor zichzelf.
5.2.
Gelet op voorstaande doelen acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van 9 maanden noodzakelijk. De kinderrechter hoopt dat de ouders de komende maanden hard aan de slag zullen gaan om de situatie te verbeteren en vorderingen te maken. De kinderrechter laat het aan de GI over om te beoordelen of de inzet van twee jeugdbeschermers in deze zaak noodzakelijk en haalbaar is.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 16 april 2024 tot 16 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024 door mr . Van Noort, in aanwezigheid van mr. Duerink als griffier, en op schrift gesteld op 24 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.