ECLI:NL:RBZWB:2024:3364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420055 / JE RK 24-427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie en de omgang tussen de minderjarige en haar vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht is gesteld en dat er eerder machtigingen tot uithuisplaatsing zijn verleend. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging tot 15 mei 2024. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de moeder als de vader hun standpunten toegelicht. De moeder steunt de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing, en heeft zorgen geuit over de rol van de GI. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn vervuld, en heeft de verzoeken van de GI toegewezen. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 24 april 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 15 mei 2024, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420055 / JE RK 24-427
Datum uitspraak: 11 april 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Middelburg,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoek met bijlage(n) van de GI van 11 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 11 maart 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 april 2024. Tijdens de mondelinge behandeling zijn gelijktijdig de verzoeken van partijen in de procedure met zaak- en rekestnummer C/02/397851 / FA RK 22-2272 en de verzoeken van de vrouw in de procedure met zaak- en rekestnummer C/02/420427 / FA RK 24-1357 behandeld.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader, met zijn advocaat;
- de moeder, met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 24 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 24 april 2024 en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 24 april 2023 en tot 24 oktober 2023.
2.3
Bij beschikking van 20 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 24 april 2024.
2.4
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, te verlengen voor de duur van drie maanden. Na wijziging verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 15 mei 2024, zijnde de datum waarop uitspraak wordt gedaan in de procedure omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] met kenmerk C/02/397851/ FA RK 22-2272. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De GI voert ter onderbouwing van haar verzoek het navolgende aan. De afgelopen periode is gebleken dat het goed gaat met [minderjarige] bij de moeder thuis. Zowel IPT als school hebben aangegeven dat [minderjarige] goed in haar vel zit. De GI heeft de afgelopen periode wel zorgen gehad over de omgang tussen [minderjarige] en haar vader. De GI wilde deze zorgen bespreken met de vader, maar hij weigert in gesprek te gaan met de GI. De verstandhouding tussen de GI en de vader is verstoord. De GI heeft de vader een bemiddelingsgesprek aangeboden maar de vader heeft dit afgewezen. Inmiddels is de vader wel in contact met [hulpverlening] in verband met het begeleiden van de omgang. Er hebben de afgelopen periode twee begeleide bezoeken tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. Het is nodig dat de ondertoezichtstelling voor een jaar wordt verlengd zodat het komende jaar gezocht kan worden naar een vorm van communiceren met de vader die wel werkzaam is. De module Goed Genoeg Ouderschap is ingezet om te onderzoeken wat [minderjarige] van haar opvoeders nodig heeft en op welke manier de ouders haar dit kunnen bieden. Op dit moment is deze module nog niet afgerond. De module is bij de moeder wel al ingezet, maar bij de vader nog niet. De vader weigert zijn medewerking te verlenen aan de inzet van deze module omdat er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen hem en de GI. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk. Waar de GI eerst een verlenging van drie maanden heeft verzocht, verzoekt de GI nu een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 15 mei 2024. De GI is van mening dat ondanks dat de module Goed Genoeg Ouderschap nog niet is afgerond, de conclusie kan worden getrokken dat de opvoedsituatie bij de moeder thuis voldoende veilig is voor [minderjarige] . De GI kan zich dan ook voorstellen dat de rechtbank een beslissing neemt op de verzoeken van partijen omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] .
4.2
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij geen verweer voert tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De GI voert aan dat een verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is, zodat er gezocht kan worden naar een communicatievorm tussen de ouders en de GI. De moeder vraagt zich af aan welke vorm de GI dan denkt. Ook is één van de doelen van de ondertoezichtstelling momenteel nog het bewerkstelligen van positief en veilig contact tussen [minderjarige] en de vader. Dat contact is er nu nog niet en daarom is het nodig dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. De moeder voert wel verweer tegen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Er ligt niets aan in de weg om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen. De GI heeft aangevoerd geen zorgen te hebben over de opvoedsituatie bij de moeder thuis. De maatregel van een machtiging tot uithuisplaatsing moet een tijdelijke zijn, maar inmiddels zijn we ruim een jaar verder. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid en die wordt maar niet geboden. Het is van belang dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder wordt bepaald en dan kan het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing worden afgewezen.
4.3
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij geen verweer voert tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader voelt zich onheus bejegend door de GI en de verstandhouding tussen hem en de GI is volledig verstoord. De vader wordt door de GI afgeschilderd als de boeman die niet op gesprek wil komen. Dit ligt aan de opstelling van de gezinsvoogd. De vader heeft wel goed contact met [naam] van [hulpverlening] . Inmiddels hebben er twee contactmomenten plaatsgevonden met [minderjarige] , begeleid, en die momenten zijn goed verlopen. De vader ervaart vooringenomenheid bij de GI waardoor hij geen eerlijke kans krijgt. Het is altijd goed gegaan met [minderjarige] bij de vader thuis. De thuissituatie bij de man is ook nog niet onderzocht. De man heeft om een andere jeugdbeschermer binnen de GI verzocht, zodat er mogelijk een betere verstandhouding met de GI komt. De man wil het vertrouwen in de GI terugkrijgen. De GI heeft echter geen gehoor gegeven aan dit verzoek. De man heeft contact met de school van [minderjarige] en de school geeft aan dat het contact met haar vader [minderjarige] goed doet. Over de module Goed Genoeg Ouderschap heeft de man geen enkele informatie gehad van de GI. De vader ziet een verdere samenwerking met deze GI niet zitten.
4.4
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het nodig is dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. De Raad is van mening dat er in de eerste plaats duidelijkheid moet komen over het hoofdverblijf van [minderjarige] . Als dat nog niet kan worden gegeven dan is het nodig dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd zodat het verblijf van [minderjarige] bij moeder kan worden bestendigd.
4.5
De kinderrechter oordeelt als volgt. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] wordt nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd. Er is nog steeds sprake van fors onderling wantrouwen tussen de ouders en nu ook van een verstoorde verstandhouding tussen de GI en de vader. De ouders zijn niet in staat om in gezamenlijkheid belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige] te nemen. Zij hebben de hulp van de GI als regievoerder nodig. Een verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar is nodig zodat de GI in kan zetten op het verbeteren van de verstandhouding met de vader en zodat de module Goed Genoeg Ouderschap bij de vader kan worden ingezet en bij de beide ouders kan worden afgerond. Geen van beide ouders heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] dan ook verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
4.6
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, tot 15 mei 2024 moet worden verlengd. Op dit moment is er nog geen duidelijkheid over het hoofdverblijf van [minderjarige] . In de procedure met kenmerk C/02/397851/ FA RK 22-2272 zal hierover op 14 mei 2024 worden beslist. Tot die tijd is het van belang dat het verblijf van [minderjarige] bij de moeder wordt gecontinueerd en geborgd
4.7
De kinderrechter zal de beslissingen, gelet op hun aard, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissingen alvast gevolgd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De kinderrechter
5.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 24 april 2024 en tot 24 april 2025;
5.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag met ingang van 24 april 2024 en tot 15 mei 2024;
5.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024 door mr. Hendriks, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, als griffier en op schrift gesteld op 14 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.