Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- de moeder, met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie en de omgang tussen de minderjarige en haar vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht is gesteld en dat er eerder machtigingen tot uithuisplaatsing zijn verleend. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden, met de mogelijkheid tot verlenging tot 15 mei 2024. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de moeder als de vader hun standpunten toegelicht. De moeder steunt de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing, en heeft zorgen geuit over de rol van de GI. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn vervuld, en heeft de verzoeken van de GI toegewezen. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 24 april 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 15 mei 2024, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.