ECLI:NL:RBZWB:2024:3369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420941 / JE RK 24-586
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met zes maanden

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld en de GI, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om deze te verlengen met zes maanden. De moeder van [minderjarige] heeft verweer gevoerd tegen deze verlenging, waarbij zij aangaf dat de ondertoezichtstelling haar veel stress bezorgt en dat zij altijd heeft meegewerkt aan de hulpverlening. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de zorgen van de GI en de Raad over de ontwikkeling van [minderjarige] en de samenwerking met de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en dat het noodzakelijk is dat de GI betrokken blijft bij de opvoeding. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420941 / JE RK 24-586
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERINGte Eindhoven,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. V.C. Serrarens te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 april 2024;
  • het bericht van mr. Serrarens met bijlagen van 16 april 2024;
  • de brief van de Raad van 8 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] is erkend door [naam] . De ten behoeve van [minderjarige] benoemde bijzondere curator, mr. M. Kalle te Middelburg, heeft bij de rechtbank het verzoek ingediend de erkenning van [minderjarige] door [naam] te vernietigen (zaaknummer C/02/413599 / FA RK 23-4172). Op dit verzoek is nog niet beslist.
2.3.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.4.
Bij beschikking van 2 september 2021 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, met ingang van 2 september 2021 en tot
2 december 2021.
2.5.
Bij beschikking van 13 maart 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van negen maanden, met ingang van 13 maart 2023 en tot 13 december 2023.
2.6.
Bij beschikking van 5 december 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft het verzoek. De afgelopen periode is de samenwerking met de moeder moeizaam verlopen. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI. Door het gebrek aan vertrouwen van de moeder in de GI was het moeizaam om informatie te verkrijgen vanuit betrokken partijen. De samenwerking met de GI levert de moeder veel stress op. Het vertrouwen van de moeder in [hulpverlening] is ook geschaad door een melding die zij hebben gemaakt rondom haar zwangerschap. Dit is ook niet helpend geweest in de samenwerking. De afgelopen vijf maanden is de GI bezig geweest met het creëren van zicht op de opvoedomgeving van [minderjarige] , middels het traject van Goed Genoeg Ouderschap. Op 10 maart jl. heeft er een gesprek met [hulpverlening] plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [hulpverlening] aangegeven dat het traject van Goed Genoeg Ouderschap is afgerond en dat er zorgen naar voren zijn gekomen over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [minderjarige] . Er zijn met name zorgen rondom de emotieregulatie van de moeder. Er is geen zicht op welke wijze de moeder communiceert met anderen en wat [minderjarige] hiervan meekrijgt. Daarnaast is er geen zicht op welke wijze de moeder hierin leerbaar is en heeft zij geen inzicht in haar eigen aandeel. De moeder herkent de zorgen van [hulpverlening] en de GI niet. De moeder wil in het vrijwillig kader nog 3 maanden verder gaan met [hulpverlening] . Echter geeft [hulpverlening] aan dat met de doelen die er nog liggen, zeker een langere periode van betrokkenheid nodig is. Ook vindt [hulpverlening] het nodig dat de hulpverlening intensiever wordt. De moeder is op dit moment zwanger. Dit brengt ook veranderingen met zich mee. Vanuit dit oogpunt vindt de GI het dan ook van belang dat [hulpverlening] betrokken zal blijven bij de moeder, om haar te kunnen ondersteunen de komende maanden. De GI vindt het belangrijk dat er een vorm van opvang of dagbehandeling betrokken blijft bij [minderjarige] . Op deze manier is er zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en wat hij nodig heeft. Daarnaast komt hij op deze manier toe aan contacten met leeftijdsgenoten en wordt passend leer- en spelmateriaal bij zijn leeftijd geboden. Ook kan er gekeken worden naar waar bepaalde zorgen in zijn ontwikkeling vandaan komen. In de periode december 2023 tot april 2024 is [minderjarige] opgevangen bij [kinderopvang] . Naar aanleiding van een observatie door Juvent daar is de plaatsing van [minderjarige] stopgezet. Gezien werd dat de veiligheid van andere kinderen in gevaar kwam door de aanwezigheid van [minderjarige] . Er wordt nu gezocht naar een andere plek van opvang voor [minderjarige] . Juvent heeft de zorgen die zij hebben telefonisch met de GI gedeeld omdat zij geen toestemming hadden gekregen van de moeder om het verslag met de GI te delen. Ondanks de nog aanwezige zorgen, heeft de GI gekeken of er naar een borging in het vrijwillige kader toegewerkt kon worden. Dit met als hoofdreden dat de GI constateert dat de ondertoezichtstelling de moeder veel stress oplevert. Haar eigen belaste verleden met jeugdzorg is hier mogelijk debet aan. In de contacten tussen de GI en de moeder valt op dat de spanning bij de moeder snel oploopt en dat zij de controle verliest over haar emoties door te schreeuwen vanuit onmacht en mogelijk onderliggende angst. Tijdens de Toetsing aan Tafel heeft de Raad aangegeven dat hij er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de borgingsafspraken worden nageleefd en dus niet instemt met de voorgenomen beëindiging van de ondertoezichtstelling.
4.2
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij verweer voert tegen verlenging van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling bezorgt haar veel stress. De afgelopen periode heeft de moeder extra stress ervaren omdat zij in onzekerheid was over de vraag of de Raad nu wel of geen ondertoezichtstelling voor de ongeboren baby zou verzoeken. De verlenging van de ondertoezichtstelling die de GI nu verzoekt is eigenlijk een verkapte ondertoezichtstelling van de ongeboren baby. Want de moeder kan zich niet voorstellen dat [hulpverlening] bij de bezoeken aan de moeder thuis de situatie rondom de baby niet meeneemt. Het is onterecht dat de Raad aan de opmerking van de moeder de conclusie heeft verbonden dat zij niet wil meewerken aan hulpverlening in het vrijwillig kader. De moeder heeft tijdens dit gesprek alleen maar aan de Raad de vraag gesteld of ze moet blijven meewerken aan de hulpverlening als de ondertoezichtstelling is geëindigd. De moeder heeft nooit gezegd dat ze niet gaat meewerken aan het borgingsplan. De moeder heeft altijd aan de GI aangegeven dat ze het ermee eens is dat [minderjarige] naar een dagopvang zou gaan. De discussie tussen de moeder en de GI was naar welke opvang [minderjarige] dan zou moeten. Uiteindelijk moet de moeder door een fout van de GI een groot bedrag aan kosten die zijn gemaakt voor de opvang van [minderjarige] , terugbetalen. De GI heeft dan wel aangegeven deze kosten voor haar rekening te nemen maar er is nog steeds niet doorbetaald aan de moeder. De stress die de ondertoezichtstelling de moeder oplevert weegt niet op tegen de doelen die de GI nog met de ondertoezichtstelling wil behalen. De moeder heeft altijd aan alle hulpverlening meegewerkt en zal dit ook blijven doen binnen het vrijwillig kader. De zorgen die de GI stelt te hebben omtrent [minderjarige] kunnen ook goed behandeld worden in het kader van dagbehandeling bij Juvent. De moeder verzoekt dan ook het verzoek van de GI af te wijzen. Mochten er dan opnieuw zorgen ontstaan kan er altijd een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling worden gedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Er zijn zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en zijn manier van reageren naar andere kinderen toe. Deze zorgen komen voort uit observaties die Juvent heeft verricht. Uit de brief van de Raad van 8 april 2024 blijkt dat de Raad zorgen heeft over het verdwijnen van zicht op [minderjarige] en zijn opvoedomgeving als de ondertoezichtstelling zal eindigen. Ook heeft de Raad zorgen over de emotieregulatieproblematiek van de moeder welke kan zorgen voor onvoorspelbaarheid bij [minderjarige] . De kinderrechter onderschrijft deze zorgen van de Raad.
5.2.
De kinderrechter betreurt het dat de stukken waaruit de zorgen rondom [minderjarige] blijken, en dan met name de conclusies van Juvent waar de GI tijdens de mondelinge behandeling uit heeft geciteerd, niet bij de processtukken zijn opgenomen. Blijkens de toelichting van de GI is dit te wijten aan het gegeven dat de moeder weigert om toestemming te verlenen aan de zorgaanbieder om die stukken aan de GI te verstrekken. Dat maakt dat de situatie rondom [minderjarige] voor de kinderrechter niet volledig helder is. De kinderrechter ziet echter geen reden om niet af te gaan op de door de GI tijdens de mondelinge behandeling gegeven informatie.
5.3.
De kinderrechter ziet een moeder die stevig voor [minderjarige] vecht. De moeder heeft er zelf voor gezorgd dat er hulp voor [minderjarige] is ingeschakeld. Dit valt in haar te prijzen. Toch vindt de kinderrechter het vanwege de zorgen rondom [minderjarige] die er nog steeds zijn, nodig dat de GI mee blijft kijken bij de moeder thuis. Het is ook aan de GI om de hulpverlening die [hulpverlening] aan de moeder biedt, te blijven monitoren. Het blijft voor zowel de moeder als de GI belangrijk om steeds de samenwerking te blijven zoeken met elkaar. De kinderrechter hoopt dat de komende maanden alsnog stappen gezet kunnen worden naar het opstellen van een gedragen borgingsplan. De kinderrechter verwacht van de GI dat dit in samenspraak en overleg met de moeder gebeurt. Met de Raad en de GI is de kinderrechter van oordeel dat het op dit moment te vroeg is om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek van de GI zal toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal verlengen voor de duur van 6 maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 13 mei 2024 en tot 13 november 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 23 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.