Uitspraak
1.De verdere procedure
- het tussenvonnis van 28 februari 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de op 4 april 2024 door de griffie ontvangen akte van WonenBreburg met producties 12 en 13;
- de op 11 april 2024 door de griffie ontvangen akte van [rechthebbende] met één productie;
- de mondelinge behandeling op 16 april 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.De feiten
6.3. Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt een en ander met inachtneming van de eventuele ‘spelregels’ die door de verhuurder zijn opgesteld en de
1 december 2023.
3.De vordering en het verweer
(De beoordeling) nader ingegaan.
4.De beoordeling
Maar ondanks dat zijn gedrag [rechthebbende] vanwege zijn psychische beperkingen mogelijk niet (volledig) is aan te rekenen, kan het niet zo zijn dat de gevolgen daarvan steeds op de omwonenden (moeten) worden afgewenteld.Het feit dat voorkomen moet worden dat [rechthebbende] op enig moment dakloos raakt en met zijn (medische) zorgen terecht zou komen in de maatschappelijke opvang die daar in algemene zin niet op is ingericht of berekend, zoals de bewindvoerder naar voren heeft gebracht, leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel. De kantonrechter begrijpt dit standpunt van de bewindvoerder, maar is van oordeel dat [rechthebbende] van WonenBreburg voldoende kansen en gelegenheid heeft gehad om zijn overlastgevende gedrag te stoppen. Het belang van de omwonenden bij een ongestoord en veilig woonklimaat moet nu de doorslag geven.
De ontruimingstermijn zal worden bepaald op de redelijke en gebruikelijke termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis. De bewindvoerder heeft gevraagd om een langere termijn die aansluit op een verblijf van [rechthebbende] in een meer voor hem geschikte woonvorm. Maar nu van uitzicht op een dergelijke woonvorm op korte termijn niet is gebleken, ziet de kantonrechter daarvoor geen aanleiding.
De verplichting om de huurprijs te betalen volgt uit de huurovereenkomst zelf en gesteld noch gebleken is dat sprake is van een huurachterstand vanaf 1 januari 2024. De verzochte gebruiksvergoeding kan wel worden toegewezen.
Bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Het belang van WonenBreburg om het vonnis onmiddellijk te kunnen executeren ondanks een eventueel hoger beroep weegt in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter zwaarder dan het belang van [rechthebbende] om dat niet te doen. Dat WonenBreburg belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is duidelijk. In dat geval wordt onder meer de ernstige overlast voor de omwonenden weggenomen. Het belang van [rechthebbende] om in de woning te kunnen blijven wonen is in het kader van de uitvoerbaarheid bij voorraad naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarom zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
(2 punten van € 204,00 per punt) aan salaris gemachtigde).