ECLI:NL:RBZWB:2024:3377

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
10675735 CV EXPL 23-2519 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening in het kader van een affectieve relatie met betrekking tot gezamenlijke kosten en onverschuldigde betalingen

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vordering tot betaling van een bedrag van € 4.533,00. De partijen hadden een affectieve relatie van januari 2018 tot oktober 2019, waarin [gedaagde] diverse betalingen aan [eiseres] heeft gedaan. [eiseres] stelt dat deze betalingen een geldlening vormen en vordert terugbetaling van de kosten die zij heeft voorgeschoten voor gezamenlijke vakanties en andere uitgaven. [gedaagde] betwist de vordering en voert aan dat er geen geldlening is overeengekomen en dat hij misbruik van omstandigheden heeft ervaren tijdens de relatie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van omstandigheden en dat de betalingen van [gedaagde] aan [eiseres] als erkenning van de gemaakte afspraken kunnen worden gezien. De rechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Tevens is geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in affectieve relaties en de juridische implicaties van financiële transacties tussen partners.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10675735 \ CV EXPL 23-2519
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M. Bathoorn,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.J.F. Stoffels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 oktober 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de producties 8 tot en met 15 van [eiseres] , ingekomen ter griffie op 11 maart 2024;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op 21 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad vanaf januari 2018 tot omstreeks oktober 2019. [eiseres] en [gedaagde] waren niet getrouwd, hadden geen geregistreerd partnerschap, geen samenlevingscontract en woonden niet samen.
2.2.
Tijdens hun relatie zijn partijen meermaals op vakantie gegaan:
  • in maart 2018 zijn ze naar Les Deux Alpes gegaan;
  • van 11 augustus 2018 tot en met 3 september 2018 zijn ze naar Bali gegaan; en
  • van 21 juli 2019 tot en met 4 augustus 2019 zijn ze naar Fuerteventura gegaan.
2.3.
[gedaagde] heeft in de periode van maart 2018 tot en met juni 2018 (onder andere) de volgende bedragen overgemaakt aan [eiseres] :
20 maart 2018:
250,00
20 april 2018:
100,00
20 april 2018:
100,00
8 mei 2018:
400,00
22 mei 2018:
90,00
29 mei 2018:
100,00
27 juni 2018:
300,00
1.340,00
2.4.
Op 10 november 2018 heeft [gedaagde] € 300,00 overgeboekt naar [eiseres] .
2.5.
Op 30 november 2018 heeft [gedaagde] een bedrag overgemaakt aan [eiseres] van € 565,00, onder vermelding van:
“Omschrijving: Afbetaling schuld 500/4000 + La Cubanita”
2.6.
Op 10 april 2019 heeft [gedaagde] € 200,00 overgeboekt naar [eiseres] .
2.7.
Ten behoeve van de vakantie in Fuerteventura heeft [eiseres] op 19 juli 2019 € 663,00 betaald aan Thomas Cook Nederland B.V. met betrekking tot retour vliegtickets. Op 21 juli 2019 heeft [eiseres] € 1.335,60 voor het hotel (Hotel Ereza Mar) betaald.
2.8.
Op 24 augustus 2019 heeft [eiseres] via WhatsApp een betaalverzoek gestuurd naar [gedaagde] met daarbij de volgende tekst:
“Hoi, ik heb een betaalverzoek gemaakt van € 4.500,00 voor Persoonlijke lening.(…)”
[gedaagde] reageerde op dit bericht (onder andere) als volgt:
“(…) Ovet dat geld komen wr wel uit (…)”
2.9.
Partijen hebben op 4 oktober 2019 via WhatsApp de volgende berichten naar elkaar gestuurd:
[ [gedaagde] ]:
Zou je alsjeblieft een officieel document kunnen maken voor het geld wat je nog van mij krijgt?
Dan kan ik dat ondertekenen en dan is er niets meer wat het kan tegenhouden, ook niet m’n ouders.
[ [eiseres] ]:
Ja. Teken jij dit dan donderdag? Dan kan ik naar de rechter stappen
[ [gedaagde] ]:
Dat heb ik niet gezegd
Dan is er voor mij geen enkele reden om te tekenen
Dit kan ook zonder rechter erbij
[ [eiseres] ]:
Dus je gaat het niet tekenen?
Ik wil mijn geld
[ [gedaagde] ]:
Ik ga betalen, dat ga ik doen
[ [eiseres] ]:
En ik heb niks gehad
Wat moet ik dan doen als je niet gaat betalen?
[ [gedaagde] ]:
Maar zodra er een rechter, politie etc bij komt vind ik het erg jammer
Dan kan je naar de rechter stappen
Als ik mijn financien heb geregeld, maandag waarschijnlijk
2.10.
Op 30 augustus 2019 zaten partijen in de auto van [eiseres] . Op enig moment is geregistreerd dat de auto harder dan de toegestane snelheid reed. Dit heeft geresulteerd in een boete van € 33,00. [eiseres] heeft deze boete betaald.
2.11.
[eiseres] heeft op 14 oktober 2019 via WhatsApp een betaalverzoek voor € 33,00 inzake “Boete” gestuurd naar [gedaagde] . [gedaagde] heeft op dit betaalverzoek als volgt gereageerd:
“(…)
Ik heb contant geld gehad van m’n vader, en heb geen toegang tot m’n rekening. Ik heb het geprobeerd maar het lukte niet om het te betalen. Ik vraag vanavond aan m’n vader of het betaald word. Voor ik vertrek
Ik wil het er even niet over hebben, de boete word betaald. (…)”
2.12.
Op 17 oktober 2019 heeft [eiseres] via WhatsApp het volgende bericht gestuurd:
“Financiën geregeld zodat ik geld krijg?
(…)”
[gedaagde] antwoordde hierop als volgt:
“Ja, dat heb ik geregeld. Heb de bedrijfsarts gesproken en geregeld dat ik geld krijg”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot betaling van:
een bedrag van € 4.533,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
de proceskosten, alsmede de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt primair aan haar vordering ten grondslag dat zij een geldlening ex artikel 7:129 lid 1 BW aan [gedaagde] heeft verstrekt. De door [eiseres] gevorderde bedragen vallen binnen de periode van de affectieve relatie, maar dit betekent niet dat zij geen vordering heeft. In het kader van de vakanties die partijen samen hebben genoten, hebben partijen de afspraak gemaakt dat [eiseres] alle kosten zou voorschieten en dat [gedaagde] de helft van alle kosten op een later moment zou terugbetalen. Zo hebben partijen ook de kosten voor de vakantie in Les Deux Alpes ieder voor de helft betaald. De betaling van [gedaagde] op 30 november 2018 (inclusief omschrijving) vormt een uitdrukkelijke erkenning door [gedaagde] van de tot dan toe bestaande afspraken (waaronder de kosten van de vakantie naar Bali). Van de vordering van [eiseres] van € 4.000,00, heeft [gedaagde] op 30 november 2018 € 500,00 betaald, zodat [eiseres] nog een vordering heeft van € 3.500,00.
Daarnaast zijn partijen naar Fuerteventura gegaan. Naar aanleiding van deze vakantie heeft [eiseres] een vordering van € 1.000,00 op [gedaagde] . [eiseres] verwijst in dit kader naar de (WhatsApp)correspondentie die tussen haar en [gedaagde] heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de vordering van [eiseres] inzake de verkeersboete van € 33,00, merkt [eiseres] op dat [gedaagde] op dat moment de auto bestuurde en dat hij heeft toegezegd de boete te zullen betalen.
Ingeval zou worden geoordeeld dat er tussen partijen geen geldleenovereenkomst tot stand is gekomen, doet [eiseres] een beroep op onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW. [eiseres] betwist dat er sprake is van een rechtsgrond, waaronder een natuurlijke verbintenis, voor de gevorderde betalingen.
Meer subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt (ex artikel 6:212 BW). Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] tijdens de vakanties kosten kunnen besparen, aangezien zij deze grotendeels heeft betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure en in de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis – en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van een geldlening. Een duidelijke wilsovereenstemming ontbreekt immers. Daarnaast heeft [eiseres] haar stelling onvoldoende onderbouwd, zo is niet aangetoond dat partijen ieder de helft zouden betalen en is onduidelijk hoe [eiseres] tot het bedrag van € 4.000,00 is gekomen.
Ook van een onverschuldigde betaling is volgens [gedaagde] geen sprake. [gedaagde] voert aan dat niet na is te gaan of de aangevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarnaast zijn er geen afspraken op papier gezet.
Verder betwist [gedaagde] de gestelde ongerechtvaardigde verrijking. Volgens [gedaagde] is het in een affectieve relatie niet ongebruikelijk dat partners bepaalde kosten voor elkaar voldoen. Partijen hebben over een eventueel vergoedingsrecht geen afspraken gemaakt en door [eiseres] is onvoldoende aangetoond dat er ten aanzien van de door haar gestelde kosten een vergoedingsrecht bestaat.
Als wordt geoordeeld dat er sprake is geweest van een overeenkomst van geldlening, doet [gedaagde] een beroep op misbruik van omstandigheden. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van de mentale problematiek en de verslavingsproblematiek waar [gedaagde] op dat moment mee kampte.
Indien de vordering van [eiseres] wordt toegewezen, verzoekt [gedaagde] de kantonrechter rekening te houden met de beperkende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid. In dat kader wijst [gedaagde] op onder andere: zijn problematiek destijds, het tijdsverloop, het rauwelijks dagvaarden en zijn (destijds) financiële afhankelijkheid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Hoogte vorderingen [eiseres]
4.1.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of [gedaagde] een betalingsverplichting heeft jegens [eiseres] en zo ja, wat de omvang van deze betalingsverplichting is. De kantonrechter zal eerst beoordelen of de vermeende (deel)schulden voldoende zijn komen vast te staan en daarbij tevens de hoogte vaststellen. Vervolgens wordt geoordeeld over de door [gedaagde] aangevoerde verweren inzake verrekening en misbruik van omstandigheden.
Schuld Bali
4.2.
Ten aanzien van de kosten die door [eiseres] zijn gemaakt in de periode van de vakantie in Bali, overweegt de kantonrechter als volgt. In dit kader is de door [gedaagde] gehanteerde omschrijving bij het overgemaakte bedrag van € 565,00 op 30 november 2018 beslissend. [gedaagde] hanteerde hier de omschrijving
“Afbetaling schuld 500/4000 + La Cubanita”. Hieruit valt af te leiden dat tussen partijen een betalingsafspraak tot stand is gekomen. Tevens volgt uit deze omschrijving dat [gedaagde] de hoogte van de door [eiseres] gestelde vordering (te weten: € 4.000,00) heeft erkend. De hoogte van de ‘Bali-schuld’ bedraagt daarom, met inachtneming van de aflossing van € 500,00, in beginsel € 3.500,00.
Schuld Fuerteventura
4.3.
De hoogte van de door [eiseres] gestelde kosten (die door haar zouden zijn gemaakt ten behoeve van de vakantie in Fuerteventura), acht de kantonrechter voldoende onderbouwd. [eiseres] heeft immers de betalingsbewijzen van de door haar verrichte betalingen inzake de vliegtickets en de hotelkosten overgelegd. Uit de tussen partijen op 4 oktober 2019 gevoerde WhatsAppgesprekken, volgt dat [gedaagde] heeft toegezegd betalingen te verrichten aan [eiseres] , ofwel: [gedaagde] heeft hiermee erkend dat hij ten aanzien van de door [eiseres] gemaakte kosten in Fuerteventura een betalingsverplichting jegens haar heeft. Niet is gebleken dat partijen een specifieke betalingsafspraak hebben gemaakt, zodat de kantonrechter als uitgangspunt een 50/50-verdeling neemt. Het feit dat partijen een affectieve relatie hadden ten tijde van de vakantie op Fuerteventura, maakt dit niet anders. De hoogte van de ‘Fuerteventura-schuld’ bedraagt daarom in beginsel € 1.000,00.
Verkeersboete
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling werd door [gedaagde] betwist dat hij degene was die de auto bestuurde tijdens het moment van de overtreding. Echter, in de WhatsApp-correspondentie tussen partijen op 14 oktober 2019 heeft [gedaagde] laten weten dat “
(…) de boete wordt betaald.”. [gedaagde] heeft dus toegezegd om de boete te betalen. De hoogte van de boete is door [eiseres] – door overlegging van de betreffende beschikking – voldoende onderbouwd en is tevens niet betwist door [gedaagde] .
Verrekening
4.5.
[gedaagde] beroept zich op verrekening. Volgens [gedaagde] heeft hij gedurende de relatie met [eiseres] diverse bedragen naar haar overgemaakt. In dit kader is door [gedaagde] een overzicht overgelegd met daarin door hem gedane betalingen in de periode van 20 maart 2018 tot en met 10 april 2019.
De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Uit de omschrijving bij de betaling van [gedaagde] op 30 november 2018 (
“Omschrijving: Afbetaling schuld 500/4000 + La Cubanita”) volgt dat dit de eerste betaling inzake de ‘Bali-schuld’ is geweest. Dit betekent dat de voorgaande betalingen (ofwel: de betalingen van 20 maart 2018 tot en met 10 november 2018) in dit kader irrelevant zijn en niet voor verrekening in aanmerking komen.
Ten aanzien van de resterende betaling (zijnde de betaling van 10 april 2019), overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften blijkt weliswaar dat [gedaagde] € 200,00 heeft overgemaakt aan de vader van [eiseres] , maar de door hem aangevoerde betaling van € 200,00 aan [eiseres] zelf blijkt nergens uit. Aangezien de vader van [eiseres] geen contractspartij is van [gedaagde] , is verrekening van het aan hem betaalde bedrag niet mogelijk. Bovendien blijkt nergens uit dat deze betaling ten behoeve van [eiseres] is gedaan en betrekking heeft op terugbetaling van zijn schuld aan [eiseres] : een betalingskenmerk of -omschrijving biedt hier bijvoorbeeld geen aanknopingspunten voor.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter het beroep van [gedaagde] op verrekening af.
Misbruik van omstandigheden
4.6.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde schulden voert [gedaagde] aan dat er sprake was van misbruik van omstandigheden, zodat eventueel tussen hem en [eiseres] tot stand gekomen overeenkomsten moeten worden vernietigd. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] misbruik gemaakt van zijn, op dat moment, mentaal kwetsbare positie.
4.7.
Van misbruik van omstandigheden is sprake als [eiseres] wist of moest begrijpen dat [gedaagde] door bijzondere omstandigheden, zoals een noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, werd bewogen tot het sluiten van de terugbetalingsovereenkomsten en [eiseres] in de gegeven omstandigheden [gedaagde] daarvan had moeten weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW).
De door [gedaagde] gestelde omstandigheden dat hij onder druk stond omdat [eiseres] meermaals dreigde de relatie te verbreken en dat hij, gelet op zijn verslavingsproblematiek, mentaal kwetsbaar was, zijn niet dusdanig bijzonder dat zij als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 BW kunnen worden aangemerkt.
Daar komt bij dat niet is aangetoond dat [gedaagde] de toezeggingen jegens [eiseres] niet zou hebben gedaan indien er van de door hem aangevoerde omstandigheden geen sprake zou zijn geweest. [gedaagde] mocht immers verwachten dat hij voor een gelijk deel zou moeten meedelen in de door [eiseres] , ten behoeve van de door hen beiden genoten vakantie, gemaakte kosten.
Ook het handelen van [gedaagde] na het aangaan van de terugbetalingsverplichtingen, wijst er niet op dat hij van mening was dat deze verplichtingen door misbruik van omstandigheden tot stand waren gekomen. Indien dat daadwerkelijk zo zou zijn geweest, had het voor de hand gelegen dat [gedaagde] na zijn gedane toezeggingen hiervan terug zou komen. Een dergelijk protest heeft destijds echter niet plaatsgevonden.
Het beroep van [gedaagde] op misbruik van omstandigheden slaagt daarom niet. De tussen partijen gesloten overeenkomsten inzake de terugbetalingen door [gedaagde] , komen daarom niet voor vernietiging in aanmerking.
Redelijkheid en billijkheid
4.8.
Ten slotte voert [gedaagde] aan dat rekening moet worden gehouden met de beperkende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid en dat hierbij zijn problematiek destijds, het tijdsverloop, het rauwelijks dagvaarden en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen. Daarnaast wijst [gedaagde] op de (destijds) ongelijkwaardige financiële verhouding tussen partijen en de daardoor ontstane financiële afhankelijkheid van [gedaagde] . De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] vraagt de vordering van [eiseres] te matigen op grond van de redelijkheid en de billijkheid.
4.9.
De kantonrechter wijst het beroep van [gedaagde] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid af. De door [gedaagde] genoemde omstandigheden nopen niet tot een andere beoordeling van de hoogte van de schuld aan [eiseres] . Weliswaar kan er sprake zijn geweest van een ongelijkwaardige financiële verhouding tussen partijen, maar dat betekent nog niet dat het daarom onredelijk zou zijn dat [gedaagde] zou bijdragen in de kosten voor de vakanties. Dat door dit verschil sprake zou zijn geweest van financiële afhankelijkheid is verder niet gebleken. Tevens is van belang dat [gedaagde] – juist vanwege zijn financiële situatie – er destijds ook voor had kunnen kiezen om de vakanties aan zich voorbij te laten gaan. De kantonrechter zal dus niet overgaan tot matiging van de vordering van [eiseres] .
Rauwelijks dagvaarden
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij voorafgaand aan de dagvaarding geen aanmaning heeft ontvangen van [eiseres] . Tijdens de mondelinge behandeling is dit door de gemachtigde van [eiseres] erkend. De gemachtigde verklaarde dat er, in verband met de verjaringstermijn, direct is overgegaan tot dagvaarden, maar dat er in de dagvaarding daarom wel bewust een langere termijn was opgenomen.
4.11.
De kantonrechter is het met [gedaagde] eens dat er sprake is van rauwelijks dagvaarden. In plaats van gelijk te dagvaarden, had het op de weg van [eiseres] gelegen om te onderzoeken of er andere mogelijkheden waren geweest om de verjaringstermijn te stuiten. Dat in de dagvaarding een langere termijn is opgenomen, doet daaraan niet af. De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Wettelijke rente
4.12.
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding (zijnde 21 juli 2023) tot de dag der algehele voldoening, zal als niet weersproken worden toegewezen.
Proceskosten
4.13.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen (zie r.o. 4.11) zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.533,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.