In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 september 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 23 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak te [plaats 2] vastgesteld op € 105.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en stelde dat de waarde verlaagd moest worden tot € 85.000. Na een inpandige opname op 17 juli 2023 verlaagde de heffingsambtenaar de waarde tot € 80.000.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Voor de zitting kwamen partijen overeen dat de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 € 80.000 bedraagt, en de aanslag is dienovereenkomstig verminderd. De heffingsambtenaar heeft toegezegd het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden bij intrekking van het beroep.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende onvoldoende belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, aangezien de heffingsambtenaar al tegemoet is gekomen aan zijn verzoek. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar verplicht de heffingsambtenaar wel om het griffierecht te vergoeden, omdat het beroep heeft geleid tot een vermindering van de vastgestelde waarde.