ECLI:NL:RBZWB:2024:3427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/10230 WOO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen inzake niet tijdig beslissen op aanvragen onder de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024, wordt de zaak behandeld van een eiser die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht op zijn aanvragen van 27 augustus 2023, die betrekking hadden op de Wet open overheid (Woo). De eiser had documenten aangevraagd over groenonderhoud en de sluiting van panden wegens overtredingen van de Opiumwet en illegale prostitutie. Daarnaast diende hij een klacht in over de behandeling door een ambtenaar. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat dit volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet vereist was.

De rechtbank ontving op 20 februari 2024 een brief van de eiser waarin hij aangaf niet in staat te zijn het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft hem de gelegenheid gegeven om zijn financiële situatie te onderbouwen, maar besloot uiteindelijk om het griffierecht niet te heffen. De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval had de eiser een ingebrekestelling gestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat de beslistermijn nog niet was verstreken op dat moment.

De rechtbank constateert dat het college op 6 november 2023 alsnog op het Woo-verzoek heeft beslist. Hierdoor is het procesbelang van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te vervallen. De rechtbank verwijst het beroep naar het college voor behandeling als bezwaar. De klacht van de eiser over de ambtenaar wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen beroep openstaat tegen de behandeling van een klacht volgens artikel 9:3 van de Awb. De rechtbank concludeert dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/10230 WOO en 24/1413 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht,verweerder

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvragen van 27 augustus 2023 inzake de Wet open overheid. Meer specifiek heeft eiser gevraagd om documenten te ontvangen over het groenonderhoud en over de sluiting van panden wegens overtreding van de Opiumwet en illegale prostitutie. Eiser heeft verder een klacht ingediend tegen de wijze waarop hij is bejegend door een ambtenaar in een reactie op de Woo-verzoeken. Vanwege de samenhang worden de zaken in een uitspraak behandeld.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

3. Bij brief van 17 februari 2024, ontvangen door de rechtbank op 20 februari 2024, heeft eiser verklaard dat hij niet in staat is het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. Eiser is in de gelegenheid gesteld inzicht te geven in zijn vermogens- en inkomenspositie teneinde te onderbouwen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank heeft bij brief van 18 maart 2024 meegedeeld op grond van de verstrekte gegevens vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht. De rechtbank ziet thans geen reden op die beslissing terug te komen en laat het heffen van griffierecht achterwege.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?
5. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. In dit geval heeft verweerder bij brief van 14 september 2023 verzocht om de aanvraag aan te vullen, gelet op artikel 4:2 van de Awb en binnen een termijn van 2 weken. Uit de brief volgt dat eiser een recent uittreksel diende te overleggen uit het bevolkingsregister. De beslistermijn is gelet op artikel 4:15, eerste lid, sub a in samenhang met artikel 4:5 eerste lid, sub a van de Awb, opgeschort gedurende die periode, met ingang van de dag nadat het verzoek om aanvulling is verzonden. Eiser heeft in die periode de gevraagde aanvulling niet toegestuurd aan verweerder. Ten tijde van het verzoek van verweerder om aanvulling, waren reeds 17 dagen van de beslistermijn verstreken. De termijn werd opgeschort gedurende 14 dagen met ingang van 15 september 2023. Dat betekent dat deze weer ging lopen vanaf 30 september 2023. De resterende beslistermijn was toen nog 11 dagen. In dit geval eindigde de beslistermijn op 11 oktober 2023. Eiser heeft verweerder op 23 september 2023 in gebreke gesteld. Nog daargelaten of er sprake was van een rechtsgeldige ingebrekestelling, was op dat moment de beslistermijn nog niet verstreken.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 6 november 2023 op het Woo-verzoek heeft beslist. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt het beroep verwezen naar verweerder teneinde het te behandelen als bezwaar tegen het alsnog genomen besluit. Uit de brieven van eiser van 2 december 2023 en 24 februari 2024 begrijpt de rechtbank dat hij het niet eens is met het genomen besluit. De rechtbank zal daarom het beroep naar verweerder verwijzen ter behandeling als bezwaar.
5.2.
Omdat verweerder alsnog op het Woo-verzoek heeft beslist, is het procesbelang aan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te ontvallen. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. Eiser heeft tegen de brief van 14 september 2023 ook een klacht ingediend bij verweerder. Artikel 9:1 van de Awb biedt hem die mogelijkheid. Hij heeft ook beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op die klacht. Gelet op artikel 9:3 van de Awb staat tegen een besluit over de behandeling van een klacht echter geen beroep open. Uit de Memorie van Toelichting op dat artikel volgt bovendien dat een reactie op een klacht geen besluit in de zin van de Awb oplevert. [2] Daarom is Afdeling 8.2.4a van de Awb, over het beroep tegen niet tijdig beslissen en § 4.1.3.2. van de Awb over de dwangsom bij niet tijdig beslissen ook niet van toepassing op de klacht.
6.1.
De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet kan beoordelen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Jonkers, griffier, op 7 mei 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Kamerstukken II, 1997 – 1998, 25 837, nr. 3, Afdeling 9.1