ECLI:NL:RBZWB:2024:344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
22/710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en verzoek om dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 28 januari 2022 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende heeft vastgesteld op € 341.000. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke waardebepaling van € 397.000, die was vastgesteld op 1 januari 2020. Na een ingebrekestelling door belanghebbende, heeft de heffingsambtenaar de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar verlengd. De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 behandeld, waarbij partijen overeenstemming bereikten over de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar nog verdeeld waren over het recht op een dwangsom. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar tijdig uitspraak heeft gedaan en dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 januari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 397.000. Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende (onder andere) een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 december 2021 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld ten aanzien van het (tijdig) doen van de uitspraak op het bezwaar betreffende de WOZ-beschikking en daarbij de heffingsambtenaar een termijn van 14 dagen gesteld voor het alsnog doen van de uitspraak op bezwaar. Gelijktijdig met de ingebrekestelling is een verzoek tot toekenning van een dwangsom gedaan, dat in werking zou treden indien de termijn niet werd gehaald.
1.3.
Op 24 december 2021 heeft de heffingsambtenaar een verdagingsbesluit gegeven, waarin de termijn tot het doen van uitspraak op bezwaar met zes weken is verlengd tot 11 februari 2022.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op 28 januari 2022 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 341.000.
1.5.
Belanghebbende heeft op 3 februari 2022 beroep ingesteld tegen de gedane uitspraak op bezwaar.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, [naam 1] , en namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 2] en [taxateur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vastgestelde waarde van € 341.000 en daarmee ook over de aanslag OZB. Daarnaast hebben partijen overeenstemming bereikt over de vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende. Partijen houdt nog wel verdeeld of er recht bestaat op een dwangsom. Belanghebbende bepleit dat de heffingsambtenaar te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat hij recht heeft op een dwangsom. De heffingsambtenaar verdedigt het standpunt dat tijdig uitspraak op bezwaar is gedaan en dat geen recht bestaat op een dwangsom. De rechtbank zal dit geschilpunt hierna beoordelen aan de hand van de argumenten van belanghebbende.
Toetsingskader van de rechtbank met betrekking tot tijdigheid uitspraak op bezwaar
3. Op grond van artikel 30, negende lid, van de Wet WOZ loopt de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar tot het einde van het kalenderjaar. [1]
3.1.
Op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken worden verlengd.
3.2.
Op grond van artikel 52a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de termijn voor het nemen van een beschikking (waaronder ook een beschikking in de vorm van een uitspraak op bezwaar) verlengd worden.
3.3.
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ, is het bepaalde in (onder meer) artikel 52a van de AWR van overeenkomstige toepassing op de Wet WOZ.
Beoordeling tijdigheid uitspraak op bezwaar & verzoek dwangsom
3.4.
De termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking liep in 1e instantie tot 31 december 2021. Deze termijn is tijdig en rechtsgeldig verlengd. Immers, het bericht van verlenging is gegeven vóór het einde van de bezwaartermijn en de bevoegdheid daartoe blijkt uit artikel 7:10, derde lid van de Awb.
3.5.
De termijn voor het doen van de uitspraak liep in 2e instantie tot 11 februari 2022.
3.6.
De heffingsambtenaar heeft op 28 januari 2022 uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking gedaan.
3.7.
Het voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar niet tekort is geschoten met het doen van uitspraak op bezwaar en dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op een dwangsom.
Conclusie en gevolgen
3.8.
Het beroep is ongegrond. Gelet op de overeenstemming tussen partijen zal de rechtbank bepalen dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot toekenning van een dwangsom af;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.J.D.I.M. Vinken, griffier, op 19 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit in afwijking op de hoofdregel van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb