Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de startverklaringen ex artikel 370 lid 3 Fw, gedeponeerd op 1 september 2023;
- de stemverslagen met bijlage ex artikel 382 Fw, gedeponeerd op 12 april 2024;
- het verzoekschrift tot homologatie van een onderhands akkoord met producties 1 tot en met 14 van [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] ex artikel 383 lid 1 Fw, ingekomen op 18 april 2024;
- de beschikking dagbepaling behandeling homologatie en aanstelling observator van 22 april 2024;
- de brief van mr. [observator] (hierna: de observator) inzake de begroting van zijn kosten gedateerd 24 april 2024, ingekomen op 26 april 2024;
- de door de rechtbank bij de advocaat van verzoeksters opgevraagde bijlagen 1 tot en met 3 behorende bij de akkoorden van [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] , ingekomen op 30 april 2024;
- het verzoekschrift tot afwijzing van de homologatie van de akkoorden met bijlagen 1 tot en met 11, van de [overheidsinstelling 1] (hierna: de [overheidsinstelling 1] ) ex artikel 383 lid 8 Fw, ingekomen op 1 mei 2024;
- de zienswijze met producties 1 tot en met 6 van de observator ex artikel 384 lid 7 Fw, alsmede verzoek om een fysieke zitting te bepalen, ingekomen op 2 mei 2024;
- de door de observator toegezonden productie 7, ingekomen op 2 mei 2024;
- de beslissing van de verschoningskamer van deze rechtbank van 2 mei 2024 in de procedure met kenmerk C/02/421939/HA RK 24-77 inzake de verschoning van mr. Leppens;
- het bericht van de rechtbank van 2 mei 2024 inzake de nieuwe samenstelling van de rechtbank, alsmede de daaropvolgende communicatie omtrent de geplande behandeling op 3 mei 2024;
- het bericht van de rechtbank van 3 mei 2024 dat een nieuwe datum voor de behandeling is bepaald op 6 mei 2024 om 14:00;
- de door de observator toegezonden productie 8, ingekomen op 6 mei 2024;
- het salarisverzoek van de observator, overgelegd ter zitting op 6 mei 2024;
- de reactie van mr. Wessels van 13 mei 2024 op het salarisvoorstel van de observator.
2.De feiten
3.Het akkoord en de stemming
- Gezekerde Schuldeiser: De schuld aan [bank] betreft een schuld uit hoofde van een factoringovereenkomst (de Comfin-faciliteit). [bank] is op grond van deze financiering een gezekerde schuldeiser die volledig wordt gedekt door haar zekerheden. In elk van de akkoorden krijgt zij uit dien hoofde een 100% uitkering. Haar schuld is in drie gelijke delen verdeeld over verzoeksters, zodat zij nooit meer aan uitkeringen kan ontvangen dan het totaal van de aan haar uitstaande schuld. Omdat de vordering van [bank] fluctueert als gevolg van de aard van de faciliteit en omdat de stand van de debiteuren niet op elk moment gelijk is, is aangesloten bij de gemiddelde stand van de uitstaande schuld. De gemiddelde schuld bedroeg ongeveer € 2,5 mln. en derhalve betreffen de gelijke delen in de akkoorden elk € 833.333,00.
- Preferente Schuldeiser: De [overheidsinstelling 1] als preferente schuldeiser krijgt in elk van de akkoorden een percentage van de uitstaande schuld op de betreffende entiteit. Om het percentage te bepalen is aan de hand van de reorganisatiewaarden van [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] gekeken hoeveel procent van de vordering uitgekeerd kon worden en hoeveel procent van de vordering aan de klassen van de preferente schuldeiser, hoofdelijk gezekerde schuldeiser en concurrente schuldeiser uitgekeerd kon worden om de gehele reorganisatiewaarde aan te bieden. In het akkoord van [verzoekster 1] komt dit voor de [overheidsinstelling 1] neer op 30% en in de akkoorden van [verzoekster 3] en [verzoekster 2] op 3,8%.
Hoofdelijk Gezekerde Schuldeiser: Het aanbod aan [verzekeringsmaatschappij] als hoofdelijk gezekerde schuldeiser komt in elk van de akkoorden neer op het verlagen van het obligo naar € 1.337.339,12, welke verlaging ook is overeengekomen in de buitengerechtelijke akkoorden van de andere entiteiten behorende tot de [B.V. 4] . Omdat alle entiteiten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schuld, is het volledige bedrag van deze vordering in alle drie de akkoorden opgenomen.
Concurrente Schuldeiser: [overheidsinstelling 2] als concurrente schuldeiser krijgt in elk van de akkoorden een percentage van haar uitstaande schuld op de betreffende entiteit. Om het percentage te bepalen is aan de hand van de reorganisatiewaarden van [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] gekeken hoeveel procent van de vordering uitgekeerd kon worden en hoeveel procent van de vordering aan de klassen van de preferente schuldeiser, hoofdelijk gezekerde schuldeiser en concurrente schuldeiser uitgekeerd kon worden om de gehele reorganisatiewaarde aan te bieden. In het akkoord van [verzoekster 1] komt dit voor het [overheidsinstelling 2] neer op 30% en in de akkoorden van [verzoekster 3] en [verzoekster 2] op 3,8%.
Intercompany Schuldeiser(s): In elk van de akkoorden worden de vorderingen van entiteiten uit de [B.V. 4] op [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] kwijtgescholden.
4.De verzoeken
Verzoek tot homologatie
in the money’ is en van wie de rechten worden gewijzigd. [bank] is als gezekerde schuldeiser weliswaar ‘
in the money’, maar haar rechten worden niet gewijzigd. [bank] krijgt immers een volledige uitkering op al haar vorderingen en behoudt al haar zekerheden.
5.De zienswijze van de observator
6.De beoordeling
Rechtsmacht en bevoegdheid
‘in the money’ zijn), dient de voorstemmende klasse een klasse te zijn die bestaat uit schuldeisers die vallen binnen die categorie schuldeisers. Deze bepaling is een van de kernbepalingen van de onderhandse akkoordprocedure. Hiermee wordt voorkomen dat een klasse zonder economisch belang het akkoord kan opleggen aan overige schuldeisers of aandeelhouders.
blijkens de stukkenis voldaan aan het vereiste in artikel 383 lid 1 Fw”. Deze overweging moet gezien worden in de context waarin die is gegeven. Er werd een datum bepaald voor een zitting zodat daarna een debat zou kunnen plaatsvinden aan de hand van hoor en wederhoor. De rechtbank heeft met deze overweging daarmee geen definitief oordeel kunnen geven, ook niet over de ontvankelijkheid. De rechtbank beschikte op dat moment immers enkel over het verzoekschrift van [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] . Op basis van het verzoekschrift liet het zich aanzien dat voldaan was aan het vereiste van artikel 383 lid 1 Fw. De rechtbank beschikte toen nog niet over het afwijzingsverzoek van de [overheidsinstelling 1] . Een afwijzingsverzoek kan gelet op het systeem van de wet pas worden ingediend ná indiening van het verzoekschrift en afgifte van de beschikking dagbepaling. Dit leidt ertoe dat elke overweging van de rechtbank voordat het debat volledig is gevoerd, niet verder kan strekken dan tot een voorlopig oordeel. Elke andere lezing zou ertoe leiden dat verweer tegen de ontvankelijkheid nooit mogelijk is.
‘in the money’ is en wiens rechten worden gewijzigd door het akkoord. [bank] heeft voorgestemd. Volgens hen is daarmee voldaan aan het ontvankelijkheidsvereiste van artikel 383 lid 1 Fw.
vrijwillig en onverplicht’ bereid is geweest de einddatum van de financiering te verplaatsen. Zij heeft daartoe ook een afsluitprovisie bedongen. Ter zitting spreekt [bank] desgevraagd van een ‘
gedogen’. [bank] heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen economisch belang bij het akkoord en is ten onrechte als klasse meegenomen. Voor zover er al enig economisch belang zou zijn, uit hoofde van bijvoorbeeld een incassorisico tijdens het gedogen, oordeelt de rechtbank dat de afspraken met [bank] vooral buiten het akkoord om zijn gemaakt. Voor zover er dus al sprake is geweest van een wijziging van rechten van [bank] , is dit niet een wijziging door het akkoord.
in the money’klasse die voor het akkoord heeft gestemd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 383 lid 1 Fw. De rechtbank zal [verzoekster 1] , [verzoekster 2] en [verzoekster 3] niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoeken.