ECLI:NL:RBZWB:2024:3476

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/02/422004 / FA RK 24-2075
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige voogdij in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Rotterdam-Dordrecht betreffende een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2024 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige voogdij van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2024 te [geboorteplaats]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Rotterdam-Dordrecht heeft verzocht om de voorlopige voogdij over de minderjarige, die momenteel in het ziekenhuis verblijft, uit te spreken. De moeder van de minderjarige is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling en heeft aangegeven de zorg voor de minderjarige niet te kunnen en willen dragen. De kinderrechter heeft de GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, belast met de voorlopige voogdij voor de periode van [datum 2] 2024 tot 2 augustus 2024. De kinderrechter oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een ander oordeel dan in de eerdere spoedbeschikking is verwoord. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de GI belangrijke beslissingen kan nemen in het belang van de minderjarige zonder te hoeven wachten op een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de moeder, hoewel ze eerder geen interesse toonde, nu wel enige belangstelling heeft voor de minderjarige, maar dat haar visie op haar onvermogen om zorg te dragen voor de minderjarige onveranderd blijft. De kinderrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 23 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/422004 / FA RK 24-2075
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Nadere beschikking over de voorlopige voogdij
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ROTTERDAM-DORDRECHT,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2024 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in het arrondissement van deze rechtbank, domicilie kiezende bij [stichting] te [plaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Tilburg.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar nadere beoordeling:
- de spoedbeschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van [datum 1] 2024, en alle daarin opgenomen stukken;
- de brief van [stichting] van 7 mei 2024, met daarin onder meer de afmelding van de moeder voor de mondelinge behandeling van 10 mei 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI,
via een online verbinding.
De moeder is, met bericht van afmelding, niet verschenen.
2.
De feiten
2.1.
Op [geboortedag] 2024 te [geboorteplaats] is uit de moeder geboren [minderjarige] .
2.2.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft op dit moment in het [ziekenhuis] te [geboorteplaats] .
2.4.
Bij beschikking van [datum 1] 2024 heeft de kinderrechter de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de periode van twee weken, met ingang van [datum 1] 2024 en tot [datum 2] 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige voogdij over [minderjarige] uit spreken, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De maatregel is volgens de Raad dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening over [minderjarige] te voorzien.
3.2.
Thans ligt ter beoordeling voor of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een ander oordeel betreffende de verzochte voorlopige voogdij, alsmede het resterende deel van het verzoek, te weten de voorlopige voogdij over de periode van [datum 2] 2024 tot 2 augustus 2024.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Ondanks dat [minderjarige] een moeilijke start heeft gehad, is er inmiddels een stijgende lijn te zien in haar ontwikkeling. [minderjarige] is al wat rustiger, eet steeds beter en heeft inmiddels geen ademhalingsondersteuning meer nodig. Ze krijgt nog wel extra glucose en sondevoeding. [minderjarige] zal het ziekenhuis pas kunnen verlaten als zij zelfstandig al haar flesjes leeg kan drinken en aankomt in gewicht. Dat is nu nog niet het geval. Verder is [minderjarige] positief getest op cocaïne. De moeder heeft verteld dat zij tijdens de zwangerschap en ook net voor de bevalling nog drugs heeft gebruikt. Het is thans nog onduidelijk wat de consequenties daarvan zijn voor [minderjarige] , maar ze laat vooralsnog een stijgende lijn zien in haar ontwikkeling. De Raad benoemt voorts dat er inmiddels pleegouders bij [minderjarige] zijn betrokken, die dagelijks bij haar langs komen, soms ook blijven slapen en met haar buidelen. Met de moeder gaat het naar omstandigheden goed. Zij is nu toch wel nieuwsgierig naar hoe het met [minderjarige] gaat en wil daarover updates ontvangen. [stichting] heeft daar contact over met de moeder. Er zijn bij de Raad verder geen gegevens bekend over de biologische vader van [minderjarige] . De komende tijd zal de Raad onderzoek doen naar de wijze waarop het gezag over [minderjarige] op de langere termijn moet worden ingevuld.
4.2.
De GI is bereid de voorlopige voogdij over de [minderjarige] te aanvaarden. Het is op dit moment nog niet duidelijk wanneer [minderjarige] het ziekenhuis zal kunnen verlaten en naar het pleeggezin zal gaan dat nu bij haar betrokken is. Het is ook nog onduidelijk of dit pleeggezin [minderjarige] perspectief kan bieden voor de langere termijn. Verder benoemt de GI dat de moeder nu wel wat interesse toont in [minderjarige] , maar dit is nog steeds zeer beperkt. De moeder blijft bij haar mening dat zij de zorg voor [minderjarige] niet kan en wil dragen. [stichting] zal de moeder de komende tijd ondersteunen en kijken of de gedachte van moeder om [minderjarige] ter adoptie af te staan stand houdt en haar daarin begeleiden.

5.De beoordeling

5.1.
Bij beschikking van [datum 1] 2024 is de GI belast met de voorlopige voogdij over de [minderjarige] voor de duur van twee weken, te weten tot [datum 2] 2024. De kinderrechter dient nu te beoordelen of er na het horen van de betrokkenen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die leiden tot een ander oordeel. Daarnaast moet zij het resterende deel van het verzoek beoordelen.
5.2.
Op grond van de inhoud van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling oordeelt de kinderrechter dat de voorlopige voogdij nog steeds dringend en noodzakelijk in het belang van [minderjarige] is. De moeder, die van rechtswege het eenhoofdig gezag heeft over [minderjarige] , heeft het ziekenhuis verlaten zonder [minderjarige] en heeft meermalen stellig aangegeven de zorg voor [minderjarige] niet te kunnen en willen dragen. Zij geeft thans geen invulling aan het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Op dit moment is het echter nog steeds noodzakelijk dat er beslissingen in het belang van [minderjarige] kunnen worden genomen; die situatie is niet veranderd. Op grond van het voorgaande concludeert de kinderrechter dat er geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren zijn gekomen die aanleiding geven tot een ander inhoudelijk oordeel dan in de spoedbeslissing van [datum 1] 2024 is verwoord. Daarom blijft deze eerdere beslissing in stand.
5.3.
De kinderrechter dient vervolgens het resterende deel van het verzoek te beoordelen, namelijk de voorlopige voogdij voor de resterende periode van [datum 2] 2024 tot 2 augustus 2024. De eerder benoemde noodzaak tot voorlopige voogdij is er nog steeds. Nu de moeder geen invulling geeft aan het ouderlijk gezag over [minderjarige] , zal er zonder de voorlopige voogdij bij iemand te beleggen sprake zijn van een gezagsvacuüm, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat de GI voor nu belast blijft met de voorlopige voogdij, zodat noodzakelijke (gezags)beslissingen voor [minderjarige] kunnen worden genomen, haar belangen worden behartigd en praktische zaken kunnen worden geregeld. In dat kader kan onder meer gedacht worden aan het regelen van de benodigde nazorg en een geschikte (tijdelijke) verblijfsplek voor [minderjarige] en het bezoeken van het consultatiebureau. De kinderrechter ziet de GI op dit moment als meest geschikte voogd voor [minderjarige] . De komende tijd zal de Raad onderzoek doen naar de invulling van het gezag ten aanzien van de minderjarige op de langere termijn.
5.4.
Daarbij merkt de kinderrechter nog op dat de moeder de afgelopen dagen in tegenstelling tot voorheen wel wat interesse in [minderjarige] heeft getoond en geïnformeerd heeft hoe het met [minderjarige] gaat. Uit het gesprek tijdens de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken is het de kinderrechter evenwel gebleken dat de visie van de moeder ten aanzien van haar onmogelijkheden om uitvoering te kunnen geven aan het gezag vooralsnog onveranderd zijn gebleven.
5.5.
Al het voorgaande betekent dat het resterende deel van het verzoek van de Raad zal worden toegewezen, met ingang van [datum 2] 2024 en tot 2 augustus 2024.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de maatregel doorloopt zodat de GI belangrijke beslissingen kan nemen en zaken kan regelen in het belang van haar, zonder een eventueel hoger beroep af te moeten wachten.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt dat Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voorlopige voogdij over [minderjarige] belast blijft met ingang van [datum 2] 2024 en tot 2 augustus 2024, zulks met dien verstande dat deze maatregel van rechtswege eindigt op 2 augustus 2024, tenzij voor het einde van die termijn aan de kinderrechter een voorziening in het gezag over [minderjarige] is verzocht. De voorlopige voogdij loopt dan door totdat op dit verzoek is beslist;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2024 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 23 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.