In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2024 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige voogdij van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2024 te [geboorteplaats]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Rotterdam-Dordrecht heeft verzocht om de voorlopige voogdij over de minderjarige, die momenteel in het ziekenhuis verblijft, uit te spreken. De moeder van de minderjarige is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling en heeft aangegeven de zorg voor de minderjarige niet te kunnen en willen dragen. De kinderrechter heeft de GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, belast met de voorlopige voogdij voor de periode van [datum 2] 2024 tot 2 augustus 2024. De kinderrechter oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een ander oordeel dan in de eerdere spoedbeschikking is verwoord. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de GI belangrijke beslissingen kan nemen in het belang van de minderjarige zonder te hoeven wachten op een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de moeder, hoewel ze eerder geen interesse toonde, nu wel enige belangstelling heeft voor de minderjarige, maar dat haar visie op haar onvermogen om zorg te dragen voor de minderjarige onveranderd blijft. De kinderrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 23 mei 2024.