ECLI:NL:RBZWB:2024:349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416752 / KG ZA 23-596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verwijzing naar hulpverlening in het kader van omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beide ouders zijn van een minderjarig kind. De man heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn kind, dat bij de vrouw verblijft. De procedure is gevoerd met gesloten deuren, waarbij de belangen van het kind en de privacy van de partijen voorop stonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

De man heeft een verzoek ingediend om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan een omgangsregeling, waarbij hij het kind wekelijks op bepaalde momenten zou mogen zien. De vrouw heeft verweer gevoerd en betwist dat de man in staat is om voor het kind te zorgen, gezien zijn psychische problemen en verslavingsverleden. De Raad heeft tijdens de behandeling zorgen geuit over het functioneren van de man en heeft geadviseerd om een hulpverleningstraject in te zetten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van de man, maar heeft ook vastgesteld dat er serieuze zorgen zijn over zijn functioneren. Daarom is besloten om beide ouders en het kind te verwijzen naar een (jeugd)hulpverleningstraject, zodat er gewerkt kan worden aan de onderlinge verstandhouding en de omgangsregeling. De rechtbank heeft de ouders geïnformeerd over de privacyaspecten van de doorverwijzing en hen in de gelegenheid gesteld om op de rapportage van de Raad te reageren. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/416752 / KG ZA 23-596
Vonnis in kort geding van 23 januari 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. J.E.A.H. Verstraelen te Maastricht,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling op 9 januari 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [plaats 1] op [geboortedag] 2021.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
Op 8 december 2023 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer
C/02/416820 / FA RK 23-5777) strekkende tot wijziging van het gezag alsmede tot het vaststellen van een zorg-/omgangsregeling en een informatieregeling.
2.5.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vrouw te veroordelen tot medewerking aan een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] , inhoudende dat [minderjarige] bij de man verblijft:
  • wekelijks van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 20.00 uur;
  • iedere woensdag van 12.00 uur tot 18.00 uur;
  • jaarlijks op vaderdag en op de verjaardag van de man, waarbij [minderjarige] vanaf de voorgaande dag te 18.00 uur bij de man verblijft en op de dag zelf tot 20.00 uur;
  • op de verjaardag van [minderjarige] in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw, waarbij [minderjarige] vanaf de voorgaande dag te 18.00 uur bij de man verblijft en op de dag zelf tot 20.00 uur;
  • waarbij de vrouw [minderjarige] telkens naar de man brengt en de man [minderjarige] telkens terugbrengt naar de vrouw;
  • in de oneven jaren gedurende de eerste drie weken van de zomervakantie en in de even jaren gedurende de laatste drie weken van de zomervakantie;
  • althans tot medewerking aan een door de rechtbank in goede justitie te bepalen omgangsregeling;
  • zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw in verzuim blijft aan het vonnis te voldoen met een maximum van
€ 25.000,-.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Ouders hebben een relatie gehad van augustus 2018 en tot juni 2023, het moment dat de vrouw samen met [minderjarige] onverwachts uit het leven van de man verdween. De man heeft [minderjarige] sindsdien niet meer gezien. Ondanks dat ouders nooit hebben samengewoond, zag de man voorafgaand aan het vertrek van de vrouw [minderjarige] dagelijks. De man mist zijn zoon en wil graag met de vrouw afspraken maken over zijn contact met [minderjarige] . Na een zoektocht is de man gebleken dat de vrouw zich met [minderjarige] heeft gevestigd in Zeeland, de vrouw houdt echter ieder contact met de man af. De man erkent dat hun relatie strubbelingen heeft gekend, maar hij betwist de stellingen hierover van de vrouw. De man herkent zich niet (meer) in de eerder gestelde diagnose en de zorgen zoals die naar voren komen in de door de vrouw overgelegde rapportages. Het vertrek van de vrouw met [minderjarige] heeft de man getriggerd om zijn leven op orde te krijgen. Dit is volgens hem goed gelukt. De man heeft inmiddels een verantwoordelijke baan in de horeca waardoor het leven van de man er inmiddels totaal anders uit ziet dan vijf jaar geleden, nu hij ook in november 2023 definitief is gestopt met het roken van wiet. Tevens ontkent de man last te hebben van verzamelwoede. De zorgen omtrent de psychische en verslavingsproblematiek van de man zijn dan ook onterecht. Hij kan prima zelfstandig voor zijn zoon zorgen, waarbij hij wel schrikt van de door de vrouw gestelde zorgen over zijn ontwikkeling. Hij kent [minderjarige] niet anders dan als een vrolijk kind dat gehecht is aan zijn vader. De man is bereid om een hulpverleningstraject aan te gaan om zodoende te werken aan zijn verstandhouding met de vrouw en zijn contactherstel met [minderjarige] .
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man en concludeert tot afwijzing van die vordering, al dan niet met het verzoek aan de Raad om nader onderzoek te doen naar de wenselijkheid van een contactregeling, dan wel een verwijzing naar het UHA onder de voorwaarden zoals genoemd onder punt 11 in de conclusie van antwoord.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan. Volgens de vrouw hebben ouders een toxische relatie gekend, waarbij de vrouw veel angst heeft opgebouwd jegens de man vanwege de vele dreigementen die hij heeft geuit. De vrouw heeft meermaals geprobeerd de relatie te verbreken. Bij aanvang van de relatie was de ernst van de problematiek van de man, zoals blijkt uit de diverse overlegde rapportages, niet bekend bij de vrouw. Ondanks dat de man meermaals beterschap beloofde, leidde zijn psychische en verslavingsproblematiek tot ruzies en agressie. De vrouw is in deze relatie beschadigd geraakt, waardoor zij destijds heeft besloten om ieder rechtstreeks contact met de man af te houden en om hem via een tussenpersoon te voorzien van informatie over [minderjarige] . Uit de overgelegde stukken volgt dat de man sinds zijn jeugd ernstige psychische problemen heeft, in ieder geval in de periode van 2007-2018. Het is volgens de vrouw dan ook niet aannemelijk dat deze problematiek ineens zou zijn opgelost, zoals door de man is gesteld. Er is destijds een diagnose gesteld bij de man met een advies voor klinische psychotherapie en tot op heden heeft de man geen behandeling ontvangen. De vrouw beseft dat het belang van [minderjarige] vraagt om contact met zijn beide ouders. De vrouw staat hiervoor open, maar de veiligheid van [minderjarige] moet daarbij wel gewaarborgd zijn. De omgang moet dan ook onder professionele begeleiding plaatsvinden, zodat er zicht komt op het huidig functioneren van de man. Daarbij heeft de man weinig ervaring in het verzorgen van kleine kinderen. Tijdens de relatie heeft de man nooit interesse getoond in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dan wel zich hierin verdiept. Daarbij komt dat [minderjarige] speciale behoeften kent als gevolg van de problematiek die hij ervaart. Zo heeft hij een oogafwijking, krijgt hij logopedie en fysiotherapie en zal hij tevens op korte termijn worden onderzocht op autisme. De vrouw kan zich vinden in een verwijzing naar de gemeente voor de inzet van een hulpverleningstraject om met de man te werken aan de voornoemde punten.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door ouders tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vast.
4.2
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van 9 januari 2024, kort samengevat, naar voren gebracht zich ernstige zorgen te maken over het functioneren van de man. In de door de vrouw overgelegde rapportages komen serieuze zorgen naar voren, in die zin dat de man sinds zijn jeugd psychische problemen lijkt te ondervinden, waarvoor zelfs een diagnose is gesteld en klinische psychotherapie is geadviseerd waar geen gevolg aan is gegeven. Voorts heeft de man aangegeven sinds november 2023 gestopt te zijn met middelengebruik, waardoor er geen sprake meer zou zijn van verslavingsproblematiek. Volgens de Raad is dit een te korte periode om dit als zodanig te kunnen stellen alsmede om conclusies hieraan te verbinden. Tevens geeft het feit dat de vrouw met [minderjarige] in de veilige opvang heeft verbleven een zorgelijk signaal over de relatie van ouders. Gezien de voorgeschiedenis zijn ouders volgens de Raad aangewezen op professionele begeleiding om de onderlinge verstandhouding als ouders van [minderjarige] te kunnen verbeteren en om tot omgang te kunnen komen tussen de man en [minderjarige] . Er moet namelijk eerst zicht komen op de problematiek van de man en zijn mogelijkheden ten aanzien van [minderjarige] . [minderjarige] is nog erg jong en heeft gezien de ontwikkelingsproblemen die hij ervaart meer dan gemiddeld structuur en voorspelbaarheid nodig. De Raad vindt dan ook dat de man zichzelf moet gaan bewijzen. De Raad vindt een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod passend, zodat binnen dit traject duidelijk kan worden of de man functioneert zoals hij stelt. Indien nodig kan de zorgaanbieder die in dit kader betrokken raakt een nieuw onderzoek naar de problematiek van de man overwegen, nu de overgelegde rapporten gedateerd zijn. Op het moment dat het traject niet leidt tot het gewenste resultaat kan de Raad een onderzoek starten en de bevindingen van de ingezette hulpverlening daarbij betrekken.
4.3
Gezien de voornoemde standpunten stelt de voorzieningenrechter vast dat het ouders niet lukt om de problemen tussen hen op te lossen alsmede om tot (omgangs)afspraken te komen over hun zoon, [minderjarige] . De voorzieningenrechter vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 10 januari 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.4
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het
kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.5
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de voorzieningenrechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang
zijn van het kind; (keuze: lichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.6
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd.
Tussen ouders is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer
C/02/416820 / FA RK 23-5777.
Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject waarbij wordt ingezet op onbelast contact wordt standaard een termijn van 9 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.7
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot het kind.
4.8
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.9
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.1
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer
C/02/416820 / FA RK 23-5777een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- welke zorg-/omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke en in hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- welke informatieregeling wordt in het belang van de minderjarige geacht?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.11
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.12
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.13
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.14
Gelet op de relatie die tussen ouders heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.15
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.2
verzoekt het loket om
uiterlijk op 22 oktober 2024 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is,
in de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummerC/02/416820 / FA RK 23-5777de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.3
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.4
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.5
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaak-/rekestnummer
C/02/416820 / FA RK 23-5777onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.10 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.6
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van ouders.
5.7
compenseert de proceskosten tussen ouders, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.