ECLI:NL:RBZWB:2024:351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/02/417930 / HA RK 24-3 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Holierhoek
  • A. van der Ploeg-Hogervorst
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kantonrechter op basis van vermeende partijdigheid en korte termijn tussen tussenvonnis en mondelinge behandeling

Op 24 januari 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker die zich in persoon heeft opgesteld. Het verzoek was gericht tegen kantonrechter mr. Van Dam, die betrokken was bij een civiele procedure met zaaknummer 10519548 / CV EXPL 23-1226. De verzoeker stelde dat de termijn tussen het tussenvonnis van 12 juli 2023 en de geplande mondelinge behandeling op 9 oktober 2023 te kort was, wat volgens hem een indicatie was van partijdigheid van de kantonrechter. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die kunnen wijzen op partijdigheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de kantonrechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze veronderstelling konden weerleggen. De verzoeker had eerder om aanhouding van de mondelinge behandeling gevraagd, wat door de kantonrechter was gehonoreerd. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de kantonrechter om de mondelinge behandeling te plannen op 9 oktober 2023 een procesbeslissing was en geen grond voor wraking vormde. Bovendien was er geen bewijs van vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek kennelijk ongegrond en besloot dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing. De uitspraak werd gedaan door de wrakingskamer, bestaande uit mr. Holierhoek, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Van Noort, en werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/417930 / HA RK 24-3
Uitspraak van 24 januari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

  • het wrakingsverzoek ter zitting van 11 januari 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting van 11 januari 2024;
  • de mededeling van mr. Van Dam van 11 januari 2024 dat zij niet in de wraking berust
  • de reactie op het wrakingsverzoek van mr. Van Dam van 19 januari 2024;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak met zaaknummer 10519548 / CV EXPL 23-1226.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van kantonrechter mr. Van Dam (hierna: de kantonrechter).

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter het uitgangspunt geldt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een procespartij vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat in het tussenvonnis van 12 juli 2023 een mondelinge behandeling is gepland op 9 oktober 2023. Dit is volgens verzoeker een korte termijn. Het lijkt er volgens verzoeker op dat de kantonrechter het oordeel al klaar had liggen. Gelet op zijn verweer dat uit 29 items bestaat was het volgens verzoeker op zijn plaats geweest dat de [maatschap] advocaten, eiseres in conventie, verweerster in reconventie in de hoofdzaak (hierna: [maatschap] ), daarop eerst schriftelijk had gereageerd. Dit verweer kan volgens verzoeker niet zomaar op een mondelinge behandeling worden besproken.
3.4.
Uit het procesverloop van de zaak waarin het verzoek tot wraking is gedaan blijkt het navolgende. Bij tussenvonnis van 12 juli 2023 is door de kantonrechter een mondelinge behandeling bevolen op 9 oktober 2023. Verzoeker heeft in verband met zijn vakantie bij e-mailbericht van 18 juli 2023 om aanhouding verzocht. De kantonrechter heeft dit verzoek gehonoreerd. Na opgave van de verhinderdata door beide partijen is er een nadere datum voor de mondelinge behandeling bepaald op 2 november 2023. Bij brief van 23 oktober 2023 heeft [maatschap] de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie voor de mondelinge behandeling van 2 november 2023 aan de rechtbank en aan verzoeker gestuurd. Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 24 oktober 2023 weer een verzoek om aanhouding gedaan, in dit geval in verband met de te korte voorbereidingstijd tussen de ontvangst van de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie en de zitting van 2 november 2023. Ook dit verzoek om aanhouding is door de kantonrechter gehonoreerd. Na opgave van de verhinderdata door beide partijen is de mondelinge behandeling nader bepaald op 11 januari 2024.
3.5.
De beslissing van de kantonrechter in het vonnis van 12 juli 2023 om de mondelinge behandeling te bevelen op 9 oktober 2023 is een procesbeslissing. Een procesbeslissing vormt geen grond voor wraking. Dit is anders indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat een bij een partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Door verzoeker zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat daarvan sprake is. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
3.6.
Op grond van artikel 131 Rv beveelt de rechter, nadat de gedaagde voor antwoord heeft geconcludeerd, een mondelinge behandeling tenzij hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is. Het doel van de mondelinge behandeling (artikel 87 Rv lid 1) is onder andere het geven van inlichtingen door partijen, partijen de gelegenheid geven hun stellingen nader te onderbouwen, te onderzoeken of partijen het met elkaar eens kunnen worden en/of met partijen te overleggen hoe het vervolg van de procedure zal verlopen. De kantonrechter heeft dit ook vermeld in rechtsoverweging 2.1. van het tussenvonnis van 12 juli 2023. Gelet op dit doel en de door de kantonrechter in acht genomen termijn van bijna 3 maanden valt niet in te zien dat het bepalen van de mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat een bij hem daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dat geldt temeer nu de kantonrechter de mondelinge behandeling op verzoek van verzoeker twee keer heeft aangehouden als gevolg waarvan de mondelinge behandeling een half jaar na het tussenvonnis van 12 juli 2023 heeft plaatsgevonden. Artikel 131 Rv gaat er voorts van uit dat de mondelinge behandeling plaatsvindt na de conclusie van antwoord en niet eerst nadat de eisende partij nog op de conclusie van antwoord heeft kunnen reageren. De kantonrechter heeft dus overeenkomstig de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen gehandeld. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
3.7.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub a van het Wrakingsprotocol van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek kennelijk ongegrond,
4.2.
bepaalt dat de zaak met nummer 10519548 / CV EXPL 23-1226 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Van Noort en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.