ECLI:NL:RBZWB:2024:3514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/02/371468 / FA RK 20-2099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging ouderlijk gezag en omgangsregeling in het belang van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige. De minderjarige verblijft met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die geen gezag heeft. De vader verzoekt de rechtbank om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag, terwijl de moeder zich verzet tegen gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld en de beslissing pro forma aangehouden in afwachting van de uitkomsten van een ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarige goed functioneert bij de vader, maar dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders. De bijzondere curator en de gecertificeerde instelling (GI) hebben aangegeven dat gezamenlijk gezag mogelijk is, ondanks de spanningen tussen de ouders. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de vader toe te wijzen en hem samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft ook de bijzondere curator ontslagen van haar taak en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/371468 / FA RK 20-2099
Datum uitspraak: 28 mei 2024
(Nadere) beschikking over vaststelling omgang en wijziging eenhoofdig ouderlijk gezag naar gezamenlijk ouderlijk gezag
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.R. Hüpscher te Rotterdam ,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P. Doorakkers te Dongen,
over hun minderjarige kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] ,
vertegenwoordigd door
mr. L.E. SWART,advocaat te Roosendaal, in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als informant wordt in deze zaak aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST, REGIO HAAGLANDEN, locatie Den Haag, hierna te noemen: de GI.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de (nadere) beschikking van deze rechtbank van 28 december 2022 en alle daarin genoemde stukken;
  • het op 20 september 2023 ingekomen e-mailbericht van de procesregisseur jeugd van het loket van de gemeente Breda, hierna te noemen: het loket;
  • de brief van 20 december 2023 van de bijzondere curator;
  • het op 9 januari 2024 ingekomen e-mailbericht van het loket;
  • het F9-formulier van 15 januari 2024 van mr. Doorakkers;
  • het F9-formulier van 17 januari 2024 van mr. Hüpscher;
  • de brief van 28 februari 2024 van mr. Hüpscher, tevens houdende een zelfstandig verzoek tot wijziging ouderlijk gezag;
  • de brief van 25 maart 2024 van mr. Doorakkers.
1.2.
Op 2 mei 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, (nader) mondeling behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
  • mr. Hüpscher, namens de vader;
  • de vrouw (digitaal via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding via MS Teams), bijgestaan door mr. Doorakkers die wel fysiek in de zittingszaal aanwezig was;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde (nadere) beschikking van
28 december 2022. Hierbij zijn partijen verwezen naar het loket voor zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). In afwachting van het verloop en de uitkomst daarvan, heeft de rechtbank de beslissing in deze zaak pro forma aangehouden tot 19 september 2023. Op verzoek van het loket is die beslissing nadien pro forma aangehouden tot 26 maart 2024.
2.2.
Aan de orde is thans nog het verzoek van de man, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen.
Daarnaast is namens de man in voormelde brief van 28 februari 2024 verzocht om de man te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 22 december 2023 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (JBB) en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de man verleend. Deze maatregelen zijn nadien verlengd tot 22 maart 2024. Voorts is [minderjarige] bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 20 maart 2024 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West regio Haaglanden (de GI) en is een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de man verleend, met ingang van 20 maart 2024 tot 20 maart 2025.
2.4.
Naar aanleiding van voormelde brief van 20 december 2023 van de bijzondere curator en voormelde schriftelijke reacties van de advocaten van partijen, heeft de rechtbank de verzoeken (nader) mondeling behandeld.
2.5.
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat het goed gaat met [minderjarige] sinds hij met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de man in Den Haag verblijft. De man wil [minderjarige] graag inschrijven op zijn adres en een identiteitsbewijs voor hem aanvragen, maar dat gaat niet nu hij geen gezag over hem heeft. De man wil ook graag meedenken en -beslissen over (gezags)zaken betreffende [minderjarige] . De man wil daarom graag mede met het gezag over [minderjarige] worden belast. Nu de vrouw niet openstaat voor gezamenlijk gezag, verzoekt de man om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Nu [minderjarige] bij de man woont, is het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] niet meer nodig. Namens de man is het daartoe strekkende verzoek daarom mondeling ingetrokken.
2.6.
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangegeven dat zij jarenlang de verantwoordelijkheid heeft gedragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en dat zij er in dat opzicht alleen voor stond. Vanwege zijn kindeigen problematiek is het verblijf van [minderjarige] bij de vrouw echter onhoudbaar geworden. Nu [minderjarige] bij de man verblijft, gaat het goed met hem. Maar dat komt volgens de vrouw omdat hij nu niets hoeft. Zodra hij weer naar school zal gaat, verwacht de vrouw dat ook in de opvoedsituatie van de man de druk zal toenemen. De vrouw houdt bovendien haar twijfels of de man voldoende inzicht heeft in de problematiek van [minderjarige] en in wat hij nodig heeft. In december 2023 hebben de vrouw en [minderjarige] voor het laatst contact met elkaar gehad. De vrouw wil graag dat het contact tussen [minderjarige] en de vrouw, maar ook tussen [minderjarige] en zijn zus [naam], wordt hersteld. De vrouw vreest dat zij en [naam] op termijn worden vergeten. Hoewel de vrouw eenmaal uit onmacht heeft gezegd dat zij geen gezag meer wil hebben over [minderjarige] , wil zij het gezag wel degelijk graag behouden. Maar zij wil niet gezamenlijk met de man worden belast met het gezag over [minderjarige] , omdat er tussen hen overal strijd over ontstaat. Het liefst wil de vrouw dat de GI wordt belast met het gezag (de voogdij) over [minderjarige] , maar dat verzoek ligt niet voor. De vrouw verzoekt daarom primair om het aanvullend verzoek van de man tot wijziging gezag af te wijzen en subsidiair om dit verzoek aan te houden in afwachting van het verdere verloop en de uitkomsten van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
2.7.
De bijzondere curator heeft, samengevat, aangegeven dat zij onlangs met [minderjarige] heeft gesproken en dat het goed met hem gaat. Hij wil graag op voetbal. Hij gaat al vijf maanden niet naar school, maar zit wel in een huiswerkklas. Ook mist hij zijn moeder en zusje heel erg. Naar aanleiding van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, vindt de bijzondere curator het belangrijk om partijen eerst gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten en te bezien of dat werkbaar is. Zeker gezien de angst van de vrouw om uit het leven van [minderjarige] te verdwijnen nu zij al enige tijd geen contact meer met elkaar hebben.
2.8.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat het klopt dat het goed met [minderjarige] gaat nu er niets van hem wordt verwacht. [minderjarige] is ingeschreven voor speciaal voortgezet onderwijs.
Hopelijk kan hij daar na de zomervakantie starten. Binnenkort zal hij ook starten met dagbesteding. Feit is dat [minderjarige] nu bij de man verblijft. Vanuit praktisch oogpunt vindt de GI het dan ook wenselijk dat de man met het gezag over [minderjarige] wordt belast, zodat de man ook (gezags)beslissingen over [minderjarige] kan nemen. De vrouw werkt tot nu toe overal aan mee. De GI denkt daarom dat gezamenlijk gezag mogelijk is. Hopelijk kan de vrouw daar ook achter staan.
2.9.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat gezamenlijk gezag in beginsel in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. De Raad verwacht niet dat partijen in staat zullen zijn om goed met elkaar te communiceren en samen te werken, maar zij worden daarbij ondersteund door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Wanneer de man wordt belast met het gezag over [minderjarige] , kan hij bovendien in dat kader door de GI worden aangesproken.
2.10.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
2.11.
Op grond van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uit het derde lid van voornoemd artikel volgt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
2.12.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de man allereerst aldus dat hij (ook) verzoekt om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] . Gebleken is dat [minderjarige] sinds december 2023 met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de man verblijft en dat het nu goed met hem gaat. Hoewel de vrouw zich zorgen maakt of de man voldoende inzicht heeft in de kindeigen problematiek van [minderjarige] en in wat hij nodig heeft, bestaat op dit moment niet de verwachting dat hij binnen een afzienbare termijn zal terugkeren naar de vrouw. Het is dan ook van belang dat de man kan meepraten en meedenken over belangrijke zaken over [minderjarige] en kan (mee)beslissen over (gezags)zaken betreffende [minderjarige] . Hoewel de communicatie en samenwerking tussen partijen moeizaam verloopt, ziet de rechtbank op dit moment geen contra-indicaties om de man mede met het gezag over [minderjarige] te belasten. Zij betrekt hierbij dat de GI en de Raad mogelijkheden zien voor gezamenlijk gezag. Zeker nu de GI betrokken is om partijen daarbij te ondersteunen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen, in die zin dat zij hem samen met de vrouw zal belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.13.
De rechtbank zal die beslissing, gelet op de aard daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid ontstaat, ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren, ook al is daar door de man niet om verzocht. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
2.14.
Nu [minderjarige] bij de man verblijft, is het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] niet meer nodig. Gelet hierop zal de rechtbank het daartoe strekkende verzoek van de man afwijzen.
2.15.
Nu de rechtbank in deze procedure een eindbeslissing zal geven, zal zij de bijzondere curator ontslaan van haar taak in deze procedure in eerste aanleg.
2.16.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure, zal de rechtbank ten slotte de kosten van partijen in deze procedure tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
ontslaat de bijzondere curator van haar taak in deze procedure in eerste aanleg;
3.4.
compenseert de kosten van partijen in deze procedure tussen hen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024 door
mr. Hamburger, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.