In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 16 mei 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de aanmaningskosten die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant zijn opgelegd, beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 oktober 2022 een aanslag precariobelasting van € 149,04 opgelegd, gevolgd door een aanmaning op 20 januari 2023 met bijkomende kosten van € 8,00. Het bezwaar van de belanghebbende tegen deze kosten werd op 17 februari 2023 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde.
Tijdens de zitting op 9 februari 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende zijn bezwaren uiteenzette, waaronder de vraag naar de legitimiteit van de heffingsambtenaar en de wens voor een aanmaning met een natte handtekening. De heffingsambtenaar verdedigde zijn positie door te stellen dat de Belastingsamenwerking West-Brabant een wettelijk erkend orgaan is voor het heffen van belastingen.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de aanmaningskosten terecht heeft gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.