ECLI:NL:RBZWB:2024:353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02-069297-22 en 10-094496-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen na beschikbaarstelling van bankrekening aan derde betrokken bij bankhelpdeskfraude

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1993, heeft zijn bankrekening, inclusief bankpas en pincode, ter beschikking gesteld aan een onbekende man die hij in een kroeg had ontmoet. Deze man was betrokken bij bankhelpdeskfraude, wat leidde tot de storting van crimineel geld op de rekening van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, maar sprak hem vrij van opzetwitwassen. De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen, omdat de verdachte het feit had gepleegd vóór het ingaan van de proeftijd van een eerdere veroordeling. De rechtbank overwoog dat de verdachte in een moeilijke periode verkeerde en dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/069297-22 en 10/094496-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geld heeft witgewassen, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals primair is ten laste gelegd. Verdachte heeft op verzoek van een derde, die hij kort daarvoor in de kroeg had ontmoet, zijn bankrekening met bijbehorende bankpas en pincode ter beschikking gesteld, zonder dat hij heeft doorgevraagd naar de reden waarom deze persoon over zijn bankrekening wilde beschikken. Verdachte kon onder deze omstandigheden weten dat zijn bankrekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden. De officier van justitie acht daarmee vol opzet op witwassen bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Er was geen opzet, dan wel voorwaardelijk opzet op het witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden, is of kan worden bewezen dat het onderhavige bedrag van € 44.400,- uit enig misdrijf afkomstig is, en zo ja, of verdachte dit ook wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] en de overige stukken in het dossier staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vast dat voornoemd geldbedrag van misdrijf afkomstig is, te weten een vorm van bankhelpdeskfraude. Dit heeft ter zitting ook niet ter discussie gestaan.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in contact is gekomen met een man. Deze man had hem in de kroeg aangesproken en gevraagd of hij geld wilde verdienen. Verdachte werd daarbij een geldbedrag van € 250,- in het vooruitzicht gesteld. Hij moest daarvoor wel zijn paspoort, bankpas en pincode afgeven. Dit heeft hij vervolgens ook gedaan. Hij heeft niet doorgevraagd naar de reden waarom deze persoon zijn paspoort, bankpas en pincode nodig had. Hij ging er vanuit dat hij na drie dagen zijn spullen zou terugkrijgen en het geld zou ontvangen. Hij heeft die € 250,- echter nooit gekregen. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij in een moeilijke periode zat omdat hij net in Nederland was, dat hij geen woning en werk had en dat het beloofde geld hem blind maakte en dat hij eventuele risico’s niet wilde zien.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat bij verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van het geldbedrag sprake is geweest van het (voorwaardelijk) opzet op het witwassen van het geldbedrag. Zo bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte heeft kunnen zien dat er op zijn rekening bij herhaling aanzienlijke bedragen door aangever werden gestort, tot het hiervoor genoemde forse bedrag. De rechtbank zal hem dan ook van het opzetwitwassen vrijspreken.
De rechtbank acht het schuldwitwassen wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zich laten verleiden om tegen een beloofde vergoeding zijn paspoort, bankpas en bijbehorende pincode aan een volstrekt onbekende derde ter beschikking te stellen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat daar uiterst zorgvuldig en vertrouwelijk mee om moet worden gegaan in verband met de fraudegevoeligheid van het verstrekken van dergelijke gegevens. Aan de hand van de geschetste omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld dat op zijn bankrekening is bijgeschreven van enig misdrijf afkomstig was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 januari 2022 in Nederland een geldbedrag van in totaal 44.400 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met artikel 63 Sr, het tijdsverloop in de strafprocedure en het gegeven dat verdachte een zogenaamde geldezel is en te volstaan met een deels voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Hij heeft zijn bankrekening met bijbehorende bankpas en pincode beschikbaar gesteld aan een derde die hij in de kroeg had ontmoet en die zich bezighield met bankhelpdeskfraude. Hierdoor is er uiteindelijk € 44.400,- aan crimineel geld op zijn bankrekening gestort en vervolgens weggesluisd. Waar het geld uiteindelijk is gebleven, is niet duidelijk geworden.
Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de reguliere economie, omdat investeringen en uitgaven worden gedaan met geld dat oorspronkelijk afkomstig is uit criminele activiteiten. Daardoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Het maakt bovendien dat misdaad en de daaruit verkregen opbrengst loont. Verdachte heeft bij het plegen van het delict alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en dat rekent de rechtbank hem aan.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (op het gebied van fraude). Het uitgangspunt bij dit bedrag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bezien in het licht van de straffen die in vergelijkbare zaken doorgaans worden opgelegd, het tijdsverloop in de strafprocedure en het gegeven dat verdachte een zogenaamde geldezel is en zeer waarschijnlijk niets van het door bankhelpdeskfraude verkregen geld heeft gekregen, zal de rechtbank hiertoe niet besluiten. Verder heeft verdachte zijn leven op orde, beschikt hij over een woning, heeft hij werk en is hij hard bezig zijn schulden af te lossen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2022 is verdachte ter zake van vuurwapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het hierboven bewezenverklaarde feit heeft gepleegd vóór het wijzen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam op 27 juli 2022 en (dus ook) vóór het ingaan van de proeftijd. Dat betekent dat de aan het vonnis van de rechtbank Rotterdam verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, op het moment dat verdachte het hierboven bewezenverklaarde feit pleegde nog niet was ingegaan.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, omdat geen sprake is van niet naleving door verdachte van de algemene voorwaarde verbonden aan het vonnis van de rechtbank Rotterdam.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
schuldwitwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2024.
Mr. Skalonjic en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.