ECLI:NL:RBZWB:2024:3538

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
21/774 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het UWV. Eiser, die zich op 13 juni 2018 ziek meldde met rug- en vermoeidheidsklachten, had eerder een WIA-uitkering ontvangen die op 28 februari 2022 werd beëindigd. De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en het UWV aanwezig waren. Na het indienen van aanvullende stukken door het UWV, heeft de rechtbank een deskundige, verzekeringsarts [naam 1], geraadpleegd. Deze deskundige concludeerde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is en dat er geen reden is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft de FML van 3 november 2020 aangepast op basis van de bevindingen van de deskundige, maar oordeelde dat de functies die aan eiser zijn voorgelegd nog steeds passend zijn. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het UWV, dat concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/774 WIA

uitspraak van 30 mei 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: mr. H.M. van Gent.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Op de zitting is de behandeling geschorst om het UWV de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen die zien op een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid van eiser.
Deze stukken – onder meer een primair besluit van 16 maart 2022 en een besluit op bezwaar van 6 januari 2023 met onderliggende stukken – heeft het UWV op 9 maart 2023 overgelegd.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank aan gemachtigde van eiser verzocht aan te geven wat het procesbelang nog is. Daarop heeft de gemachtigde met de brief van 27 maart 2023 geantwoord.
1.3.
Vervolgens heeft de rechtbank besloten een deskundige te raadplegen. Als zodanig heeft de rechtbank verzekeringsarts [naam 1] benoemd. Hij heeft op 24 november 2023 aan de rechtbank gerapporteerd.
Op 25 januari 2024 heeft het UWV op deze rapportage gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 21 mei 2024 gesloten, nadat partijen is gevraagd of zij een nadere zitting wensen en daarop niet is gereageerd dan wel is aangegeven dat dat niet gewenst is.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2.1.
Eiser is werkzaam geweest als logistiek medewerker/heftruckchauffeur. Hij heeft zich op 13 juni 2018, tijdens een periode van werkloosheid, ziek gemeld, met rug- en vermoeidheidsklachten.
2.2.
Met het primaire besluit van 14 juli 2020 heeft het UWV aan eiser met ingang van 10 juni 2020 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,66%.
2.3.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2021 heeft het UWV dit bezwaar gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 10 juni 2020 vastgesteld op minder dan 35% en zijn WIA-uitkering met ingang van 28 februari 2022 beëindigd. Het UWV heeft dit besluit gebaseerd op de conclusies van [verzekeringsarts] van 3 juli 2020, van verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) [naam 2] van 3 november 2020 en 9 januari 2021, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2020 en de conclusies van arbeidsdeskundige [naam 3] van
10 juli 2020 en van arbeidsdeskundige b&b [naam 4] van 11 november 2020. De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 3 november 2020, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: monteur printplaten (Sbc-code 267051), wikkelaar (Sbc-code 267053) en productiemedewerker (Sbc-code 11180) en eisers mate van arbeids-ongeschiktheid vastgesteld op 28,21%.

Beroep

3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat aan hem een IVA-uitkering toegekend had moeten worden.
3.2.
Verder stelt eiser dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Eiser heeft vermoeidheidsklachten en is niet in staat om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Volgens eiser had ten minste een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week gesteld moeten worden. Dit sluit ook aan bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) en de conclusies van verzekeringsarts [naam 5] van 27 juni 2019 dat enige energetische belemmeringen aannemelijk zijn als gevolg van de cardiale bypasses met mogelijk toch een verminderde pompfunctie en bijwerkingen van de medicatie.
3.3.
Volgens eiser blijkt uit de informatie van de fysiotherapeut dat er sprake is van een consistente presentatie van de klachten. Eén van de door de fysiotherapeut genoemde problemen van eiser is langdurig zitten. Volgens het Verzekeringsgeneeskundig Protocol A-Specifieke Lage Rugklachten is langdurig zitten een aandachtspunt voor de FML. Het is daarom opmerkelijk en onjuist dat de verzekeringsarts b&b eiser in staat acht om 8 uur per dag zittend werk te verrichten.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie van cardioloog [naam 6] ([ziekenhuis]) van 11 oktober 2021 overgelegd. Uit de resultaten van de fietstest blijkt dat er sprake is van vermoeidheid door overgewicht, deconditionering, longlijden, OSAS, suboptimale hartfunctie en orthopedische klachten. De vermoeidheid is multifactorieel beïnvloed. Ondanks dat de test heeft plaatsgevonden op een later moment dan de datum in geding, is die ook van toepassing op de datum in geding. De oorzaken die door de cardioloog worden benoemd zijn alle al aanwezig op de datum in geding. Deze test rechtvaardigt volgens eiser eveneens een urenbeperking.

Wettelijk kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De rechtbank heeft onder meer in hetgeen eiser heeft aangevoerd, de medische informatie van cardioloog [naam 6] en het verhandelde ter zitting aanleiding gezien om een deskundige te raadplegen. Verzekeringsarts [naam 1] heeft op 24 november 2023 gerapporteerd.
5.2.
[naam 1] concludeert dat er reden is om de FML van 3 november 2020 van de verzekeringsarts b&b aan te passen op de beoordelingspunten ‘lopen’ en ‘lopen tijdens het werk’. [naam 1] acht de mate ‘beperkt’ voor deze activiteiten gerechtvaardigd. Hij acht het aannemelijk dat eiser niet in staat is om een half uur aaneen of vier uur op een dag te lopen. [naam 1] ziet geen reden om de beoordelingspunten ‘buigen’ en ‘frequent buigen’ aan te passen of handgerelateerde beperkingen aan te nemen. Tot slot ziet [naam 1] geen reden voor een urenbeperking. Er is volgens [naam 1] bij eiser geen medische aandoening aan de orde waarvan direct duidelijk is dat deze een sterk energieverlies veroorzaakt. Meer specifiek is er geen sprake van hartfalen. Weliswaar is eiser cardiaal niet meer in pristiene conditie en is er aangetoond kransslagaderlijden (na meerdere infarcten), maar de pompfunctie van het hart is nog intact zo vermeld ook de cardioloog. De cardioloog heeft het over een ‘hooguit licht gedaalde linkerventrikelfunctie’ en concludeert dat de vermoeidheid ‘vermoedelijk multifactoraal bepaald is’. Hartfalen wordt niet geïmpliceerd. Met betrekking tot de slaapapneu stelt [naam 1] dat dat goed onder controle is en hooguit als licht ernstig geclassificeerd kan worden. Dit kan daarom niet als duidelijke oorzaak voor het energieverlies worden aangewezen. [naam 1] vermeldt voorts dat bij meerdere inspannings-onderzoeken een afgenomen belastbaarheid is gerapporteerd. Dit levert echter geen informatie op over de energetische status onder rustige omstandigheden omdat alleen het vermogen om een piekprestatie te leveren is beoordeeld. Een sterk afgenomen inspannings-vermogen kan in bepaalde situaties wel vertaald worden naar een afgenomen duurbelast-baarheid maar dan zal er sprake zijn van bijvoorbeeld een ernstige stoornis in de zuurstof-wisseling. Hiervan is bij eiser geen sprake. Zowel de fysiotherapeut als de cardioloog suggereren deconditionering als een factor voor de ervaren vermoeidheid. Dit lijkt [naam 1] aannemelijk. In combinatie met de overige factoren van obesitas is dit dan ook reden om eiser beperkt te achten voor lichamelijk zwaar werk. Dit verklaart volgens [naam 1] echter niet waarom eiser medisch gezien niet in staat zou zijn om hele dagen zittend of ander lichamelijk zeer licht werk te verrichten. De reden die arts [naam 5] tijdens de EZWB noemt als onderbouwing voor een urenbeperking acht [naam 1] niet logisch. Er is geen significant verminderde pompfunctie die verklarend zou kunnen zijn. De cardiale medicatie wordt al sinds vermoedelijk het eerste infarct in 1997, maar hoe dan ook sinds het tweede infarct in 2015 gebruikt, zo blijkt uit informatie van de cardioloog van 25 februari 2016. Als er al een negatief energetisch effect zou zijn als bijwerking van de medicatie, dan is volgens [naam 1] de verwachting dat dit effect het sterkst zou zijn in de eerste weken tot maanden na aanvang. Daarna treedt meestal gewenning op. Daarnaast heeft eiser ondanks de medicatie nog ruim anderhalf tot twee jaar fulltime kunnen werken. In de diabetes ziet [naam 1] evenmin reden om een urenbeperking aan te nemen. De internist zag in de diabetes geen verklaring voor eisers vermoeidheidsklachten. Bovendien had, als de diabetes bij die klachten een belangrijke rol zou hebben gespeeld, verwacht mogen worden dat die klachten zouden zijn afgenomen toen eiser een betere glucoseregulering bereikte. Dit is echter niet geval geweest. [naam 1] concludeert dat er dus geen ziektebeeld is die op zichzelf een verlaagd energiepeil geeft. Ook is er geen ziektebeeld dat gepaard gaat met een sterk verhoogd energieverbruik (onder alle omstandigheden) of sterk gestoorde recuperatiemogelijkheden. Er kan daarom geen sprake zijn van een urenbeperking vanwege een ‘stoornis in de energiehuishouding’, zoals bedoeld in de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. Dat sprake is van extra slaapbehoefte overdag is als losstaand gegeven niet bewijzend dat een urenbeperking noodzakelijk is. Dit kan immers ook door gewenning of gedrag komen. De indicatiegebieden ‘preventief’ en ‘verminderde beschikbaarheid’ zijn evenmin aan de orde. Tot slot concludeert [naam 1] dat, hoewel hij meent dat er per datum in geding meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, de geduide functies nog altijd passend zijn.
5.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van [naam 1] hebben een verzekeringsarts b&b en een arbeidsdeskundige b&b op 17 januari 2024 respectievelijk 22 januari 2024 nader gerapporteerd.
De verzekeringsarts b&b stelt dat een duidelijke medische verklaring voor de door [naam 1] geadviseerde beperking op lopen ontbreekt. Uit voordeel van de twijfel wordt het advies van [naam 1] echter gevolgd. De verzekeringsarts b&b heeft op 17 januari 2024 een nieuwe FML opgesteld waarin ‘lopen’ en ‘lopen tijdens het werk’ ‘beperkt’ worden geacht.
De arbeidsdeskundige b&b heeft met inachtneming van deze FML de geduide functies beoordeeld op geschiktheid voor eiser en ondanks aanpassing daarvan de geduide functies onveranderd passend bevonden.
5.4.
Eiser heeft niet gereageerd op de rapporten van [naam 1] , de verzekeringsarts b&b of de arbeidsdeskundige b&b.
5.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van [naam 1] is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
De verzekeringsarts b&b heeft de FML van 3 november 2020 met de FML van 17 januari 2024 aangepast conform de conclusies van [naam 1] . Daarmee zijn eisers beperkingen naar het oordeel van de rechtbank juist vastgelegd. Dit betekent echter ook dat de FML van
3 november 2020 niet geheel juist was. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank ziet voorts geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Volgens [naam 1] zijn die functies passend en ook de arbeidsdeskundige b&b komt tot die conclusie.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 28 februari 2022.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per 28 februari 2022.
7.2.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proces-handeling van € 875,-. Eisers gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In totaal bedraagt deze vergoeding daarom € 1.750,-.
Daarnaast heeft eiser recht op een reiskostenvergoeding. Deze bedraagt € 23,34 op basis van de kosten van het openbaar vervoer.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.773,34 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 30 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.