In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen. De verdachte, geboren in 2003, heeft een bankrekening geopend en deze met bijbehorende bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan een derde, die betrokken was bij bankhelpdeskfraude. Hierdoor is er een bedrag van € 48.400,- op haar rekening gestort, afkomstig van criminele activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat haar bankrekening voor criminele doeleinden werd gebruikt, wat leidde tot de bewezenverklaring van opzetwitwassen volgens artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans dat haar bankrekening voor criminele doeleinden zou worden gebruikt. De verdediging betoogde dat de verdachte geen opzet had op het witwassen en vroeg om vrijspraak.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door haar bankrekening beschikbaar te stellen zonder door te vragen naar de reden, zich op zijn minst bewust had moeten zijn van de risico's. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uren, met de mogelijkheid van 20 dagen vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar kwetsbare positie en de invloed van haar omgeving, en besloot het adolescentenstrafrecht toe te passen.