ECLI:NL:RBZWB:2024:355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02-026585-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen na beschikbaarstelling van bankrekening voor bankhelpdeskfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1995, had een bankrekening geopend en deze met bijbehorende bankpas ter beschikking gesteld aan een derde, die betrokken was bij bankhelpdeskfraude. Hierdoor werd er crimineel geld, in totaal € 36.389,07, op zijn rekening gestort en vervolgens weggesluisd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans dat zijn bankrekening voor criminele doeleinden gebruikt zou worden, en dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele activiteiten en dat hij nooit de beschikking had over de ontvangen gelden. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen, zoals bedoeld in artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente werkstart en de begeleiding vanuit de reclassering. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/026585-22
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. N.I. Dolinski, advocaat te Assen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geld heeft witgewassen, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals primair is ten laste gelegd. Verdachte heeft op verzoek van een derde, die hij van vroeger kende, zijn bankrekening met bijbehorende bankpas en pincode ter beschikking gesteld, zonder dat hij heeft doorgevraagd naar de reden waarom deze persoon over zijn bankrekening wilde beschikken. Verdachte heeft zich hiermee op zijn minst genomen bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn bankrekening gebruikt zouden worden voor criminele doeleinden en deze ook aanvaard. De officier van justitie acht daarmee voorwaardelijk opzet op witwassen bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit. Verdachte was in contact gekomen met een jongen, genaamd [naam]. Hij heeft voor hem een Bitcoin-account aangemaakt en twee bankrekenin-gen geopend. De bijbehorende bankpassen heeft hij direct afgegeven. Verdachte kende [naam] al sinds zijn dertiende/veertiende jaar en was goed bevriend met hem. [naam] was een doodnormale jongen die zijn leven op orde had. Verdachte had dan ook nooit gedacht dat zijn bankrekeningen zouden worden gebruikt voor criminele doeleinden. Hij heeft ook nimmer bewust die aanmerkelijke kans aanvaard. Van witwassen kan daarom geen sprake zijn. Achteraf is verdachte zich ervan bewust dat hij zijn bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld en dat het daardoor voor anderen mogelijk is geweest om geld wit te wassen. Verdachte heeft echter nooit zelf handelingen verricht met betrekking tot de ontvangen gelden en ook nimmer de beschikkingsmacht over die gelden gehad. Er kan aldus hoogstens sprake zijn van medeplichtigheid aan schuldwitwassen, zoals subsidiair is ten laste gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden, is of kan worden bewezen dat het onderhavige bedrag van € 36.389,07 uit enig misdrijf afkomstig is, en zo ja, of verdachte dit ook wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Uit de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] en de overige stukken in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is, te weten een vorm van bankhelpdeskfraude waar [aangever 1] en [aangever 2] slachtoffer van zijn geworden. Dit heeft ter zitting ook niet ter discussie gestaan.
Met betrekking tot de wetenschap van verdachte hierover overweegt de rechtbank dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij in contact is gekomen met ene [naam]. Deze [naam] kende hij van vroeger en [naam] vroeg hem of hij geld wilde verdienen. Verdachte moest voor hem een Bitcoin-account aanmaken en een bankrekening bij de ABN AMRO Bank openen. [naam] wilde zijn bitcoins graag namelijk laten uitbetalen en wilde daar de rekening van verdachte voor gebruiken, zodat hij minder belasting hoefde te betalen. Verdachte zou hiervoor geld krijgen. Hij moest daarvoor wel zijn identiteitsbewijs en zijn bankpas afgeven. Omdat [naam] een goede vriend van hem was, heeft hij dit vervolgens ook gedaan. Verdachte had geen inzicht in de bankrekening en kwam er pas een maand later achter dat het geen zuivere koffie was.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat bij verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van het geldbedrag sprake is geweest van het (voorwaardelijk) opzet op het witwassen van het geldbedrag. Zo bevat het dossier geen bewijs dat verdachte heeft kunnen zien dat er op zijn rekening bij herhaling aanzienlijke bedragen door aangever werden gestort, tot het hiervoor genoemde forse bedrag. De rechtbank zal hem dan ook van het opzetwitwassen vrijspreken.
Verdachte had onder voornoemde omstandigheden echter wel redelijkerwijs moeten vermoeden dat de op zijn bankrekening gestorte geldbedragen niet voor het uitbetalen van bitcoins zou worden gebruikt, maar dat het zou gaan om geld afkomstig uit enig misdrijf. De rechtbank stelt vast dat daarmee aan alle delictsbestanddelen van schuldwitwassen als bedoeld in artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is voldaan. De rechtbank merkt verdachte daarom aan als pleger en komt niet toe aan de vraag of sprake is van medeplichtigheid.
Door de verdediging is ten slotte betoogd dat verdachte het geldbedrag op zijn rekening nooit voorhanden heeft gehad. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het enkele feit dat verdachte niet de beschikking had over zijn pinpas betekent niet dat hij geen beschikkings-macht meer had over zijn bankrekening. Verdachte bleef immers verantwoordelijk over zijn bankrekening en er zijn ook andere manieren waarop verdachte over het geldbedrag op zijn bankrekening had kunnen beschikken, bijvoorbeeld door middel van internetbankieren of na het bezoeken van een bankfiliaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 januari 2022 in Nederland een, geldbedrag van in totaal 36.389,07 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte onlangs is gestart met werken en tot op de dag van vandaag nog altijd last heeft van zijn actie twee jaar geleden. Hij heeft nog altijd geen bankrekening. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, het geringe aandeel van verdachte en het huidige en goedlopende toezicht vanuit de reclassering en te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Hij heeft een bankrekening geopend en deze met bijbehorende bankpas beschikbaar gesteld aan een derde die zich bezighield met bankhelpdeskfraude. Hierdoor is er € 36.389,07 aan crimineel geld op zijn bankrekening gestort en vervolgens weggesluisd. Waar het geld uiteindelijk is gebleven, is niet duidelijk geworden.
Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de reguliere economie, omdat investeringen en uitgaven worden gedaan met geld dat oorspronkelijk afkomstig is uit criminele activiteiten. Daardoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Het maakt bovendien dat misdaad en de daaruit verkregen opbrengst loont. Verdachte heeft bij het plegen van het delict alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en dat rekent de rechtbank hem aan.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Reclasseringsadvies
De rechtbank houdt rekening met het rapport van de reclassering van 12 december 2023. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van problemen op diverse leefgebieden. Zo heeft hij geen inkomen, kampt hij met schulden en woont hij bij zijn vader. Dat leidt soms tot stress en frustraties. Het is in het verleden voor verdachte moeilijk gebleken werk vast te houden. Ook lukt het hem al geruime tijd niet om de regie over zijn leven te pakken en ervaart hij hier ook een uitzichtloos gevoel bij. Er wordt door zijn contactpersoon bij de gemeente gesproken over een licht verstandelijke beperking en ADD, wat het moeilijk voor hem maakt om mee te doen in de samenleving. De veranderingsbereidheid van verdachte wordt als een positieve factor gezien. Hij is voornemens om vanaf nu uit de problemen te blijven en zoekt actief naar manieren om dit te laten lukken. Ook heeft hij enige tijd geleden gebroken met zijn negatieve sociale netwerk en leert hij langzaamaan te herkennen wanneer mensen verkeerde bedoelingen hebben. Dit beïnvloedt zijn responsiviteit positief. Toch zal er veel investering vanuit de reclassering nodig zijn om hem niet ‘kwijt te raken’ gedurende een lange-termijn traject. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Omdat er sprake is van een lopend toezicht waarbij er voorwaarden zijn die goed bij de huidige behoeften lijken aan te sluiten, wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen strafDe rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (op het gebied van fraude). Het uitgangspunt bij dit bedrag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bezien in het licht van de straffen die in vergelijkbare zaken doorgaans worden opgelegd, het tijdsverloop in de strafprocedure en het gegeven dat verdachte een zogenaamde geldezel is en zeer waarschijnlijk niets van het door bankhelpdeskfraude verkregen geld heeft gekregen, zal de rechtbank hiertoe niet besluiten. Verder is verdachte onlangs gestart met werken en is er sprake van een goedlopend toezicht vanuit de reclassering. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 420quater van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
schuldwitwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2024.
Mr. Skalonjic en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.