ECLI:NL:RBZWB:2024:3554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421130 / JE RK 24-633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgen over veiligheid en ontwikkeling

Op 22 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid, emotionele en cognitieve ontwikkeling van de minderjarige, die sinds 18 december 2023 verblijft in een behandelgroep. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over hun vermogen om de minderjarige de benodigde veiligheid en stabiliteit te bieden. De vader heeft een onbetrouwbaar gedrag vertoond, waaronder dronken telefoontjes en suïcide uitspraken, wat de minderjarige belast. De moeder heeft ook moeite om de minderjarige te begrenzen en stabiliteit te bieden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot de meerderjarigheid van de minderjarige, met de verwachting dat de hulpverlening zal bijdragen aan zijn ontwikkeling. De machtiging tot uithuisplaatsing is eveneens verlengd, omdat de minderjarige momenteel niet veilig kan verblijven bij een van de ouders. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421130 / JE RK 24-633
Datum uitspraak: 22 mei 2024
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Tilburg
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de GI met bijlagen van 5 april 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van de GI van 17 mei 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van [minderjarige] van 17 mei 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum
1.2
Op 22 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn aanwezig en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt. Wel heeft [minderjarige] de kinderrechter een brief geschreven.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 1 juni 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 juni 2023 tot 1 juni 2024. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin (niet zijnde de opa en oma van vaderszijde) of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 1 juni 2023 tot 1 september 2023. Bij nadere beschikking van 22 augustus 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin of in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van
1 september 2023 tot 1 maart 2024.
2.3
Laatstelijk, bij beschikking van 14 februari 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in aan accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 1 maart 2024 tot 1 juni 2024.
2.4
[minderjarige] verblijft op grond van bovengenoemde machtiging(en), sinds 18 december 2023, bij [de behandelgroep] .

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot zijn meerderjarigheid, zijnde [geboortedag] 2024. Tevens wordt, naar de kinderrechter begrijpt, verzocht om de huidige machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , zijnde in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te verlengen tot de meerderjarigheid van [minderjarige] , zijnde [geboortedag] 2024 en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk, samengevat, het volgende aangevoerd. Er zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige] , zijn emotionele en cognitieve ontwikkeling, zijn gedrag en de relatie tussen [minderjarige] en de ouders. Dit is een gevolg van de echtscheidingsproblematiek en de opvoedsituaties van beide ouders. [minderjarige] kent al jaren een onstabiele en onrustige situatie en heeft veel verschillende verblijfplaatsen gekend. In de visie van de GI kan de vader [minderjarige] niet de fysieke veiligheid bieden. De vader belt [minderjarige] regelmatig dronken op en doet suïcide uitspraken, wat zeer belastend voor [minderjarige] is. Ten aanzien van de moeder geldt dat ook zij [minderjarige] geen veiligheid kan bieden, met daarbij ook dat zij [minderjarige] niet kan begrenzen en hem niet de stabiliteit kan geven die hij nodig heeft. Gezien wordt dat sinds de moeder het contact met de vader heeft verbroken, het contact tussen haar en [minderjarige] beter gaat. Samen lukt het de ouders niet om de onderliggende echtscheidingsproblematiek en het wantrouwen naar de andere ouder als opvoeder van [minderjarige] op te lossen, dan wel los te laten. De ouders krijgen het niet voor elkaar om in het belang van [minderjarige] te denken. Tussen de ouders en [minderjarige] is er een patroon van het aantrekken en afstoten. De ouders hebben verschillende perspectieven over het opvoeden van [minderjarige] . [minderjarige] zet moeder buitenspel, terwijl zij enorm haar best doet en luistert naar gegeven adviezen. De vader lijkt zijn schuldgevoel te willen afkopen door [minderjarige] geld te geven wanneer hij daar om vraagt. Sinds 18 december 2023 verblijft [minderjarige] op een stabiele woonplek. Er is een jongerencoach ingezet, met wie [minderjarige] een positief contact heeft opgebouwd. Daarnaast is er vanuit [de behandelgroep] een ambulant begeleider die met de ouders aan de slag gaat en heeft moeder er voor gekozen om gesprekken aan te gaan met een systeemtherapeut. ART-therapie is nog niet gestart, omdat er eerst meer rust moest worden gecreëerd. Een punt van zorg is dat [minderjarige] bijna niet meer naar school gaat. Hij heeft weinig motivatie om zijn diploma te halen. In de komende periode wil de GI de nodige hulpverlening voortzetten en onderzoeken waar het perspectief van [minderjarige] ligt na zijn verblijf op [de behandelgroep] . Op basis van een nieuw PO zal er meer zicht komen op de ontwikkeling van [minderjarige] en welke ondersteuning hij nodig heeft. Daarnaast zal [minderjarige] de komende tijd aan de slag gaan met sociale vaardigheidstraining en wordt hij ondersteund in het leren om zelfstandig te worden. Met de ouders zullen er gesprekken worden gevoerd over het schenken van geld aan [minderjarige] .
4.2
In aanvulling op en ter toelichting van het verzoek voert de GI, samengevat, nog het volgende aan. De GI verwijst naar haar brief van 17 mei 2024 waarin is aangegeven dat [minderjarige] momenteel bij de moeder en haar partner verblijft. Dit is afgesproken met [de behandelgroep] . Daar hing de vader namelijk regelmatig rond en dat gaf [minderjarige] een gevoel van onveiligheid. Het contact met de moeder gaat goed, maar de bedoeling is dat [minderjarige] terug naar [de behandelgroep] gaat, omdat er nog veel in zijn behandeling moet gebeuren. Zichtbaar is dat er nog steeds sprake is van een patroon van aantrekken en afstoten en het [minderjarige] vanuit zijn loyaliteitsconflict niet lukt om met beide ouders tegelijk een positief contact te hebben. De GI moedigt het contact tussen [minderjarige] en de moeder aan en onderzocht wordt of er een deeltijdbehandeling mogelijk is. Voorts moet worden gemeld dat [minderjarige] enkele weken afspraken met de jongerencoach niet nakomt, terwijl het van belang is dat deze weer spoedig worden hervat. Door de huidige omstandigheden is de noodzaak van een machtiging tot uithuisplaatsing opnieuw gebleken. De GI handhaaft dan ook het verzoek.

5.Het standpunt van [minderjarige] en de ouders

5.1
In zijn brief van 17 mei 2024 schrijft [minderjarige] de kinderrechter, samengevat, als volgt. [minderjarige] verblijft op dit moment bij zijn moeder en geeft aan half bij de woongroep en half bij zijn moeder te willen wonen. Het contact tussen [minderjarige] en de vader gaat niet goed. [minderjarige] wil rust en daarbij hoort een contactverbod voor zijn vader alsook dat de vader geen gezag meer over [minderjarige] heeft.
5.2
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat de moeder zich niet verzet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Ook staat zij, op zich, positief tegenover een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, echter dit omdat zij zelf geen woning heeft in [plaats] . Hierdoor voelt de moeder zich gedwongen om met de uithuisplaatsing akkoord te gaan. De moeder is verhuisd naar [woonplaats 1] en draagt de zorg voor haar ongeneeslijk zieke partner, met wie het steeds slechter gaat. Het urgentieverzoek van de moeder is afgewezen, waardoor zij niet op korte termijn een eigen woning heeft. De moeder merkt nog op dat het contact met de jeugdbeschermer goed is en dat [minderjarige] open staat voor behandeling. Dat [minderjarige] geen contact meer heeft met zijn jongerencoach komt omdat [minderjarige] geen klik met hem heeft. Wanneer de moeder een eigen woning heeft, heeft zij er vertrouwen in dat [minderjarige] weer bij haar kan komen wonen.
5.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven het eens te zijn met het verzoek.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2
Artikel 1:255 lid 1 BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.4
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
6.5
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] op dit moment onverminderd in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, op meerdere vlakken. Hij heeft in zijn leven veel meegemaakt waardoor hij is gevormd. Er zijn nog steeds zorgen over de veiligheid van [minderjarige] , zijn emotionele en cognitieve ontwikkeling, zijn gedrag en de relatie tussen [minderjarige] en de ouders. Tevens is de kinderrechter gebleken dat nog niet alle bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen zijn behaald en dat het belangrijk is dat [minderjarige] zijn benodigde behandeling start, voortzet en afmaakt. De kinderrechter heeft niet het vertrouwen dat dit lukt zonder gedwongen kader van de ondertoezichtstelling. Daarbij betrekt de kinderrechter dat de situatie dat de vader [minderjarige] ernstig belast en [minderjarige] zich daardoor onveilig voelt nog steeds voortduurt. Dit acht de kinderrechter zorgelijk. Gelet op de verstandhouding tussen de ouders, maar ook die tussen [minderjarige] en de vader, acht de kinderrechter regievoering door de GI noodzakelijk. Niet verwacht wordt dat de ouders de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] kunnen dragen om hem in de resterende periode verder naar volwassenheid te begeleiden. Hulp vanuit de GI is hierin nodig.
6.7
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling dan ook verlengen tot de meerderjarigheid van [minderjarige] , te weten tot [geboortedag] 2024. De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de ouders zich niet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling verzetten.
6.8
Ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. Hoewel uit de overgelegde stukken is gebleken dat [minderjarige] bij [de behandelgroep] een plek heeft waarbij hem structuur en regelmaat wordt geboden en hij stabiliteit ervaart, verblijft [minderjarige] momenteel bij de moeder. [minderjarige] voelt zich bij [de behandelgroep] niet veilig, omdat de vader zich regelmatig rond het pand begeeft. De kinderrechter acht dit een schadelijke situatie en roept de vader op daarmee te stoppen. [minderjarige] kan op deze manier niet de behandeling krijgen die hij nodig heeft.
6.9
Dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder goed verloopt, acht de kinderrechter positief. Belangrijk is echter ook dat [minderjarige] zijn stabiele verblijf bij [de behandelgroep] kan voortzetten, en al dan niet een deeltijdbehandeling kan volgen. Dit dient, buiten de kinderrechter om, te worden bekeken. Voor nu ziet de kinderrechter noodzaak om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de verzochte duur. Immers, duidelijk is dat [minderjarige] niet voltijds bij een van beide ouders kan wonen, omdat zij hem niet de veiligheid kunnen bieden die [minderjarige] nodig heeft. Beide ouders verzetten zich niet tegen een verlenging van de uithuisplaatsing.
6.1
De kinderrechter gaat ervan uit dat in de komende periode hulpverlening wordt ingezet, gericht op zelfstandigheid en het verwerken van trauma (‘s). De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] gedurende zijn minderjarigheid de hulpverlening met beide handen aangrijpt, zodat hij voldoende rust en kennis krijgt om ook na zijn minderjarigheid verder te bouwen aan een positieve ontwikkeling.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
6.11
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
Tot slot
6.12
De brief van [minderjarige] van 17 mei 2024 zal de kinderrechter aanmerken als een ‘kindbrief’. Dat betekent dat de kinderrechter de brief van [minderjarige] ziet als een vraag van [minderjarige] aan de kinderrechter om ambtshalve een beslissing te geven over het contact met de vader en het gezag van de vader, via de zogenaamde ‘informele rechtsingang’. Er zal hiervoor een nieuw zaaknummer worden aangemaakt en over de verdere voortgang van die procedure zal met [minderjarige] , en later ook de ouders, worden gecorrespondeerd. De kinderrechter verzoekt de moeder, al dan niet met hulp van de jeugdbeschermer, op een passende wijze aan [minderjarige] kenbaar te maken dat zijn brief dus op deze manier verder zal worden behandeld.
6.13
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , met ingang van 1 juni 2024 tot
[geboortedag] 2024;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 1 juni 2024 tot [geboortedag] 2024;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024 door mr. Hamburger, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.