ECLI:NL:RBZWB:2024:357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02-416444 JE RK 23-2100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. Toekoen
  • mr. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met ontwikkelingsachterstand

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om deze maatregelen te verlengen, omdat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet volledig zijn behaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, die al meer dan drie jaar uit huis zijn geplaatst, zich goed ontwikkelen in hun pleeggezinnen, maar dat er nog zorgen zijn over hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er gedurende anderhalf jaar geen vaste jeugdzorgwerker is geweest, wat heeft geleid tot een gebrek aan regie en uitvoering van de ondertoezichtstelling door de GI. Ondanks de personeelstekorten in de jeugdzorg, oordeelt de rechtbank dat het onacceptabel is dat de GI niet adequaat heeft gehandeld in het belang van de kinderen. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 24 mei 2024, met de verwachting dat de GI nu de regie zal voeren zoals wettelijk vereist. De ouders hebben hun vertrouwen in de GI verloren, maar de rechtbank heeft benadrukt dat de continuering van de plaatsing in de pleeggezinnen in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416444 / JE RK 23-2100
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 2] 2018 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.G. van Ek te Heerlen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.G. van Ek te Heerlen,
[de pleegmoeder van minderjarige 1],
hierna te noemen [de pleegmoeder van minderjarige 1] ,
wonende te [woonadres 1] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [woonadres 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 21 november 2023;
  • het verzoek van de GI van 5 december 2023 aan de Raad voor advies over de uithuisplaatsing;
  • het advies van de Raad over de uithuisplaatsing van 14 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders met hun advocaat
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • de pleegmoeder van [minderjarige 1] ;
  • de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
1.3
Vanwege de samenhang van het verzoek van de GI in deze zaak en het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders in de zaak met zaaknummer C/02/416543 / FA RK 23-5636 zijn deze verzoeken gelijktijdig door de rechtbank behandeld. Het verzoek van de Raad is niet inhoudelijk behandeld. De behandeling van dit verzoek is aangehouden tot 13 februari 2024 PRO FORMA.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn gedurende het huwelijk van de ouders geboren.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.4.
[minderjarige 1] verblijft bij de pleegmoeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de pleegouders.
2.5.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn op 24 januari 2022 onder toezicht gesteld van de GI en daarnaast is de GI gemachtigd hen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
Deze maatregelen zijn tot op heden steeds verlengd tot 24 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan het verzoek ten grondslag dat de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling nog niet volledig zijn behaald. De kinderen wonen op een veilige plek, maar er zijn nog zorgen over hun ontwikkeling. Het doel was om de kinderen op te laten groeien in een veilige, stabiele en rustige opvoedingsomgeving. Ook was het doel om de kinderen positief te stimuleren in hun ontwikkeling. Sinds de plaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in het pleeggezin zijn zij gegroeid in hun ontwikkeling. Er zijn nog steeds zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling en er wordt gezien dat zij beiden veel structuur, dagelijkse rituelen en stimulans in hun emotieregulatie nodig hebben. Ook is de omgang met de ouders nog een punt van zorg, omdat beide kinderen na deze contacten heftig hierop reageren in het pleeggezin. Ook [minderjarige 1] ontwikkelt zich goed. Zij heeft een groot deel van haar ontwikkelingsachterstand ingelopen. De ouders merken dat zij het fijn heeft bij de pleegmoeder en zij geven aan het perspectief van [minderjarige 1] daar te zien. Wel laat [minderjarige 1] een terugval zien na de omgang met haar ouders. Verder is te zien dat [minderjarige 1] moeite heeft met het vasthouden van concentratie, met name als het druk is en de structuur ontbreekt. De pleegmoeder hoopt door de inzet van Basic Trust inzicht te krijgen in waar het vandaan komt dat [minderjarige 1] op een negatieve wijze aandacht kan vragen en vervolgens dit in goede banen te leiden. De GI heeft Basic Trust ingezet voor alle drie de kinderen en deze hulpverlening is sinds kort gestart. Een verlenging van de maatregelen is nodig omdat de kinderen zich goed ontwikkelen in de pleeggezinnen en de ouders tegelijkertijd aangeven dat zij niet de zorg kunnen dragen over al hun kinderen. De GI wil de ingezette hulp door Basic Trust monitoren, de groei in de ontwikkeling van de kinderen vasthouden en uitbreiden. De Raad heeft een gezagsbeëindigende maatregel verzocht en de GI staat achter dit verzoek. De GI hoopt dat met een gezagsbeëindiging de kinderen duidelijkheid ervaren over hun perspectief en dat deze zekerheid voor alle betrokkenen rust geeft.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de GI aan de onderbouwing van het verzoek toegevoegd dat vanwege personeelsgebrek er lange tijd (ongeveer anderhalf jaar) geen vaste jeugdzorgwerker is geweest en de ondertoezichtstelling werd uitgevoerd onder regie van het ‘doorstroomteam’ van de GI. Dat betekent dat de GI wel regie voerde op de ingezette hulpverlening, maar dat er geen persoonlijke gesprekken zijn gevoerd met de ouders en de pleegouders. De ouders konden bij vragen de GI via e-mail en, indien noodzakelijk, telefonisch bereiken. Desgevraagd is bij de mondelinge behandeling namens de GI aangegeven dat het niet bekend is of de GI met de ouders de mogelijkheden en onmogelijkheden van ouders in beeld heeft gebracht alsmede de mogelijkheden van de kinderen en wat er nodig zou zijn om te werken naar een thuisplaatsing. Hoewel de GI dit verloop betreurt, is de GI van mening dat het perspectief van de kinderen is gelegen in de pleeggezinnen en niet bij de ouders.
4.2.
Door en namens de ouders is naar voren gebracht dat de hulpverlening lang geleden is gestart in een vrijwillig kader. Omdat de samenwerking met de gemeente moeizaam verliep en ook de communicatie met de pleegouders stroef was, is destijds een ondertoezichtstelling door de ouders zelf verzocht om ervoor te zorgen dat er regie gevoerd zou worden. Dit zou een verbetering moeten opleveren voor alle betrokkenen. Helaas kan nu geconstateerd worden dat er anderhalf jaar geen regie is gevoerd en de ondertoezichtstelling enkel negatieve gevolgen heeft gehad. Er is door de GI geen uitvoering aan de ondertoezichtstelling gegeven en ook heeft de GI geen gevolg gegeven aan de beschikking van de kinderrechter van 18 januari 2023. De ouders hebben geen houvast en zij zijn hun vertrouwen in de GI verloren. Te meer nu een gezagsbeëindigende maatregel wordt verzocht, terwijl de ouders het gevoel hebben dat er onvoldoende is ingezet om te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Ook betreuren de ouders het dat ondanks dat zij nimmer strijd hebben gevoerd en juist in het belang van de kinderen de individuele bezoeken hebben stopgezet, dit tot geen enkele verbetering heeft geleid. De kinderen worden juist steeds verder van hen verwijderd. Ook wordt het de ouders tegengeworpen dat zij wisselen in hun visie over het perspectief van de kinderen. Door het gebrek aan houvast en duidelijkheid en het ontbreken van enig perspectief kan dit hen niet worden tegengeworpen. De ouders begrijpen dat de kinderen niet direct thuisgeplaatst kunnen worden, ook al zouden zij in hun hart willen dat de kinderen weer bij hen komen wonen. Nu de maatregelen van geen enkele toegevoegde waarde zijn, kan het verzoek van de GI net zo goed worden afgewezen. Ook zonder maatregel zullen de ouders vooralsnog hun medewerking verlenen aan de continuering van de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen. Anderzijds begrijpen de ouders dat de situatie is zoals deze is. Zij refereren zich dan ook aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven achter het verzoek van de GI te staan. Zij ziet dat [minderjarige 1] zich goed ontwikkelt en de pleegmoeder kan [minderjarige 1] de zorg bieden die zij nodig heeft. Naar aanleiding van een vraag van de moeder van [minderjarige 1] heeft de pleegmoeder toegezegd om meer inhoudelijke informatie over [minderjarige 1] aan de ouders te geven. Zij was er niet van op de hoogte dat de ouders dit graag wilden.
4.4.
De pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben tijdens de mondelinge behandeling eveneens aangegeven in te stemmen met het verzoek van de GI. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] ontwikkelen zich goed binnen het pleeggezin. De pleegouders zullen ook aandacht hebben voor de inhoud van de wekelijkse berichten over de kinderen die naar de ouders worden verzonden.
4.5.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft aangegeven dat de Raad achter een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing staat. Gezien de wisselende samenwerking tussen de ouders en de pleegouders is regie vanuit de GI nodig op onder meer de omgang en de hulpverlening. In het belang van de kinderen dienen de maatregelen dan ook te worden verlengd.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank is op basis van de stukken en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat de kinderen allen met een forse ontwikkelingsachterstand in de pleeggezinnen zijn geplaatst. Zij verblijven daar nu ruim drie jaar, gedurende welke periode de kinderen hun ontwikkelingsachterstand deels hebben ingelopen. De kinderen krijgen in de pleeggezinnen de structuur, duidelijkheid en veiligheid geboden die zij nodig hebben. De kinderen zijn zich gaan hechten in de pleeggezinnen en er komt nu steeds meer ruimte om onveilige ervaringen uit het verleden te gaan verwerken. In dat kader is voor de kinderen Basic Trust ingezet. Voor de inzet van deze hulpverlening is het noodzakelijk dat de kinderen in een opvoedingssituatie verblijven waar zij rust, stabiliteit en veiligheid ervaren. De continuering van de plaatsing in de pleeggezinnen is dan ook in het belang van de kinderen.
5.3.
Verder is gebleken dat de individuele bezoeken van de ouders met de kinderen (tijdelijk) zijn stopgezet, omdat de kinderen zeer heftig op de bezoeken met de ouders reageren. Zij laten na een bezoek een periode (een terugval in) probleemgedrag zien en zijn daardoor erg uit hun doen. Ook reageren de kinderen op de bezoeken die zij gezamenlijk hebben met hun ouders. Voor de bezoeken dient aandacht te blijven en de GI moet de regie van deze bezoeken op zich nemen zodat kan worden bezien of en wanneer deze bezoeken eventueel kunnen worden uitgebreid. In een vrijwillig kader kan dit onvoldoende worden geboden, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de ouders zich wisselend hebben opgesteld ten aanzien van de omgang en acceptatie van de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen.
5.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat de kinderrechter eerder in de beschikking van
18 januari 2023 heeft overwogen dat de GI regie diende te voeren en steeds aandacht diende te houden voor de vraag die door de ouders centraal wordt gesteld: wat kunnen/moeten zij doen om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] terug thuis worden geplaatst?
De rechtbank constateert dat er het afgelopen anderhalf jaar geen vaste jeugdzorgwerker is geweest voor het gezin. De ondertoezichtstelling van de kinderen werd uitgevoerd onder regie van het “doorstroomteam” van de GI. Er is door de GI nauwelijks, enkel de hoogstnoodzakelijke, regie gevoerd alsmede is er met de ouders niet gekeken naar wat mogelijk en nodig is voor een thuisplaatsing van de kinderen. De realiteit is dat de kinderen nu ruim drie jaar uit huis zijn geplaatst en zich, logischerwijs, zijn gaan hechten aan de pleegouders. De rechtbank is bekend met de personeelstekorten en problemen in de jeugdzorg, maar is van oordeel dat het onacceptabel is dat door deze gang van zaken nauwelijks uitvoering is gegeven aan de doelen en wettelijke uitgangspunten van een ondertoezichtstelling. De rechtbank begrijpt dan ook de onvrede en frustraties van de ouders.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI onlangs een vaste jeugdzorgwerker heeft aangewezen. De rechtbank gaat er van uit dat de GI de regie dan ook daadwerkelijk gaat voeren zoals de wetgever dat in het kader van een ondertoezichtstelling heeft beoogd. De situatie is complex en regie is nodig op verschillende punten. Ook is het van groot belang dat er aan de ouders enerzijds en de pleeggezinnen anderzijds duidelijkheid wordt gegeven over onder andere wat er van hen wordt verwacht in de communicatie, in de informatievoorziening en met betrekking tot de inzet tijdens de omgang. Voorts zal de GI ook met de ouders aan de slag moeten om duidelijkheid te geven over wat er van de ouders wordt verwacht. Dit alles om de samenwerking en het vertrouwen te herstellen en in het belang van de kinderen op een goede wijze met elkaar samen te werken en te communiceren.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen toewijzen. Gelet op de voortzetting van de mondelinge behandeling van het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de ouders zal de rechtbank de maatregelen vooralsnog toewijzen voor de duur van vier maanden, derhalve tot 24 mei 2024. Het resterende deel van het verzoek van de GI wordt aangehouden. Dit resterende deel zal tegelijk met het voormelde verzoek van de Raad worden behandeld.
5.7.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 24 mei 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 mei 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het resterende deel van het verzoek voor het overige aan en roept de GI, de ouders en hun advocaat, de pleegmoeder van [minderjarige 1] , de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de Raad op te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , in het gerechtsgebouw aan Stationslaan 10 te Breda, op
[datum], teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor deze mondelinge behandeling voor de GI, de ouders en hun advocaat de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de Raad;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pellikaan, mr. Toekoen en mr. Felix, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.