ECLI:NL:RBZWB:2024:3570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/02/422344 / JE RK 24-887
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
  • mr. Van Leuven
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen wegens ontwikkelingsbedreiging en zorgen over opvoedingssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de emotionele en pedagogische situatie van de kinderen, die bij de ouders wonen. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is een gebrek aan contact tussen de GI en de vader, wat vragen oproept over zijn betrokkenheid en de opvoedingssituatie. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder aanwezig geweest, maar de vader is niet verschenen, wat de rechtbank zorgelijk acht. De rechtbank heeft de zorgen van de GI over de emotie-regulatie van [minderjarige 1] en de ontlastingsproblemen van [minderjarige 2] als concreet en ernstig beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd om de ontwikkeling van de kinderen te blijven monitoren en om de ouders te stimuleren om openheid van zaken te geven aan de GI. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd van 9 juni 2024 tot 9 juni 2025 en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422344 / JE RK 24-887
Datum uitspraak: 30 mei 2024
beschikking over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Etten-Leur,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 3 mei 2024, ingekomen bij de griffie op 8 mei 2024.
1.2
Op 16 mei 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn aanwezig en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de vader niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat van de ouders verklaart dat de vader niet naar de rechtbank kon komen in verband met gezondheidsproblemen van zijn grootvader die hij op dit moment in het ziekenhuis bezoekt. De rechtbank besluit daarop, nu de moeder en de advocaat van de ouders wel aanwezig is, om de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de vader. De aanwezigen hebben hiertegen ook geen bezwaar.
1.4
Aangezien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kortgeleden nog zijn gehoord tijdens een zogenoemd kindgesprek in de zaak met kenmerk C/02/417327 / JE RK 23-2251, zijn zij niet (opnieuw) opgeroepen om met de kinderrechter te praten over onderhavig verzoek.
1.5
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de GI en haar aangehouden verzoek in de zaak met kenmerk C/02/417327 / JE RK 23-2251 zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking van heden beslist.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders.
2.3
Bij beschikking van 9 juni 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 juni 2022 tot 9 december 2022. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 2 juni 2023, tot 9 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk, samengevat, het volgende aangevoerd. Er zijn over de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verschillende zorgen. Hoewel [minderjarige 1] het goed doet op school, merkt school wel dat [minderjarige 1] kiest voor een verbale aanval richting klasgenootjes en dat zij haar emoties niet altijd onder controle heeft. De GI heeft dan ook zorgen over de emotie-regulatie van [minderjarige 1] en acht daarvoor hulpverlening nodig. De moeder beaamt deze zorgen. Inmiddels heeft [minderjarige 1] een kennismaking gehad bij [zorgboerderij] .
Bij [minderjarige 2] zijn er al jaren zorgen over haar zindelijkheid. [minderjarige 2] heeft last van ontlastingsproblematiek en poept nog regelmatig in haar broek. [minderjarige 2] heeft geruime tijd geen verwijzing gekregen naar een specialistische kinderpoli. Daarnaast is er bij [minderjarige 2] veel sprake van schoolverzuim, waarvan school een melding heeft gedaan bij de leerplichtambtenaar. De moeder is vervolgens niet gekomen op een gesprek hierover met school. Op 27 maart 2024 heeft de GI een melding gehad van Veilig Thuis over [minderjarige 2] , in verband met zorgen over haar afwezigheid op school, de geur uit haar mond en het broekpoepen. Daarnaast ziet [minderjarige 2] er vaak moe uit, neemt zij geen kinderen mee naar huis om te spelen, is zij opvallend aanhankelijk bij volwassenen en komt de moeder afspraken niet na of is slecht bereikbaar. Een algeheel punt van zorg is dat de GI niet in contact komt met beide ouders. Hierdoor heeft de GI een gebrek aan zicht op de thuissituatie. Bij de ouders is sprake van een patroon in het niet nakomen van afspraken. Dat de GI met de vader nog helemaal niet in contact is kunnen treden, baart de GI zorgen. Bovendien roept dit ook vragen op. Er zijn inmiddels meerdere dwangmiddelen ingezet, zonder dat dit tot een effectieve verandering heeft geleid, reden waarom de GI (in de zaak met kenmerk C/02/417327 / JE RK 23-2251) om een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verzocht.
4.2
Ter toelichting van en in aanvulling op het schriftelijke verzoek voert de GI bij de mondelinge behandeling, samengevat, nog het volgende aan. De GI acht het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling verlengd gaat worden, ook gelet op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. In de visie van de GI is het ‘gevaar’ bij dit gezin dat er geen zicht is op de opvoedingssituatie. Hoewel er inmiddels met de moeder is gesproken, zijn de zorgen van de GI vooralsnog niet weggenomen. Met de vader kan de GI helemaal niet in contact komen. Het contact dat de GI met de moeder heeft gehad, lijkt het maximale, terwijl de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet afnemen. [minderjarige 2] heeft ontlastings-problematiek en problemen met de schoolgang. Dit is een objectiveerbare zorg. Ook over [minderjarige 1] zijn er nog zorgen. Hoewel zij inmiddels is aangemeld bij een zorgboerderij, is het nog niet bekend welk effect dat op haar gedrag heeft. Zorgelijk is dat [minderjarige 1] op school wordt gepest en zij enige tijd geleden een mes bij zich had om zich tegen aanvallers te verweren. Dit geeft aan dat [minderjarige 1] zich moeilijk kan uiten en zij in een lastige leefsituatie zit. De grote crux is dat beide ouders, van wie de GI de vader nog nooit heeft gezien, zeer terughoudend zijn in contact ondanks verzoeken daartoe vanuit de GI. Circa zes weken geleden heeft de GI een huisbezoek afgelegd, wat echter nog niet tot een vervolg heeft geleid. Ook is de moeder twee weken geleden op kantoor van de GI geweest met een doorverwijzingsbrief van de huisarts voor [minderjarige 2] . Dit zijn stappen, maar nog niet de constructieve stappen die de GI voor ogen heeft; er zijn meerdere gesprekken met de ouders nodig en hulpverlening moet worden ingezet. Hoewel de GI zonder machtiging tot uithuisplaatsing handelingsverlegen is en de ondertoezichtstelling een lastige constructie blijft gelet op de houding van de ouders, handhaaft de GI haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Immers, de gronden voor een ondertoezichtstelling zijn nog altijd aanwezig.

5.Het standpunt van belanghebbenden

5.1
Namens de ouders heeft mr. Kranenburg, samengevat, het volgende aangevoerd. De ouders stellen zich op het standpunt dat er te weinig concrete zorgen zijn die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Alle zorgen van de GI lijken te zijn gebaseerd op aannames. Er hebben twee gesprekken tussen de GI en de moeder plaatsgevonden, er heeft een huisbezoek plaatsgevonden en de moeder heeft een verwijzing voor [minderjarige 2] naar het [ziekenhuis] overgelegd. Inmiddels is er ook een afspraak bij de poeppoli gepland, te weten op 8 juli 2024. Wat de moeder betreft kan de GI ook mee naar die afspraak. Hiermee heeft de moeder laten zien dat zij zich wel degelijk aan afspraken met de GI kan houden en zij zich ook inzet om de ontlastingsproblemen bij [minderjarige 2] op te lossen. Het schoolverzuim van [minderjarige 2] hangt samen met haar ontlastingsproblemen. De moeder is in gesprek met school en probeert ten aanzien van het schoolverzuim verdere regelingen te treffen. Bovendien geldt dat – als er al schoolverzuim is – dit nooit een hele dag is. [minderjarige 2] is soms te laat, maar dan wordt zij door de school meteen de hele dag afwezig gemeld. Daarnaast zijn er ook al gesprekken met de leerplichtambtenaar gaande. Ten aanzien van [minderjarige 1] geldt dat zij het goed doet op school. De moeder erkent dat er bij [minderjarige 1] mogelijk sprake is van emotie-regulatie problematiek. Echter, hiervoor is [minderjarige 1] inmiddels aangemeld bij de zorgboerderij. In de visie van de ouders zijn er door hen voldoende stappen gezet. Enkel de situatie dat de GI, volgens de GI, niet in contact kan komen met de ouders rechtvaardigt geen ondertoezichtstelling. Volgens de GI moeten de ouders systemische hulpverlening aangaan. De vraag is echter voor welke problematiek en waartoe die hulpverlening dan dient?
5.2
De moeder vult hierop, samengevat, nog aan dat [minderjarige 2] voor haar ontlastingsproblemen intensieve begeleiding nodig heeft. De ziekenhuizen in [plaats 1] en [plaats 2] konden deze hulpverlening niet bieden. Daarom is er uiteindelijk een doorverwijzing gekomen voor [minderjarige 2] naar het [ziekenhuis] in [plaats 3] , waar voor kinderen met ontlastingsproblemen wél specialistische hulpverlening mogelijk is. Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij de gesprekken met de GI als prettig heeft ervaren. Het punt blijft echter dat de moeder geen concrete ontwikkelingsbedreigingen ziet. Zij kan zich niet in de door de GI geschetste zorgen vinden, met uitzondering van de zorgen over de ontlastingsproblematiek van [minderjarige 2] , maar daarmee is zij al aan de slag gegaan. Daarnaast stelt de moeder dat zij afspraken met de GI nakomt. Het steekt haar dat zij ook dingen vraagt aan de GI, waar zij vervolgens geen antwoord op krijgt. De moeder heeft de GI eerder verzocht haar te e-mailen of te appen in plaats van spraakberichten te sturen. Zij wil graag dingen op schrift hebben. Hier wordt door de GI niets mee gedaan.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat beide kinderen specifieke en objectiveerbare problematieken kennen waardoor zij in hun ontwikkeling worden gehinderd en bedreigd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.4
Ten aanzien van [minderjarige 1] heeft te gelden dat zij, hetgeen door de moeder ook wordt erkend, emotie-regulatieproblemen kent. Hoewel zij inmiddels is aangemeld bij een zorgboerderij is er voor deze problemen geen hulpverlening ingezet in de vorm van behandeling of verdere diagnostiek. De rechtbank vraagt zich bovendien af of, en in hoeverre, aanmelding bij een zorgboerderij zal leiden tot inzicht in en een oplossing voor de emotie-regulatie problematiek van [minderjarige 1] .
6.5
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft te gelden dat ondanks jarenlange bekendheid met haar ontlastingsproblemen pas sinds kort daadwerkelijk voor een doorverwijzing naar een specialist is gezorgd. Onduidelijk blijft waarom de moeder eerder geen doorverwijzing kon krijgen. Ook de zorgen over schoolverzuim van [minderjarige 2] , wat mogelijk kan samenhangen met haar ontlastingsproblemen – maar welk verband niet is komen vast te staan -, zijn onverminderd aanwezig.
6.6
In bovengenoemde zorgen ziet de rechtbank, anders dan de ouders, voor beide kinderen een concrete en ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daar komt bij dat de GI, ondanks een ondertoezichtstelling sinds 9 juni 2022, geen zicht kan krijgen op de opvoedingssituatie van het gezin. Sterker nog, tussen de vader en de GI is er in deze jaren nog geen contact geweest. Dit maakt dat de in de voorgaande beschikking van 2 juni 2023 genoemde zorgen nog altijd aanwezig zijn, waarmee de noodzaak voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is gegeven.
6.7
De rechtbank ziet dat de GI heeft te maken met een gesloten gezinssysteem, waardoor het haar niet lukt om de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in kaart te brengen en te werken aan de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen. Deze situatie verontrust de rechtbank. Hoewel de ouders de zorgen van de GI aanmerken als aannames en niet concreet, is de rechtbank van oordeel dat het alleen de ouders zelf zijn die hierin verandering kunnen brengen. Enkel wanneer zij beiden het contact met de GI aan zullen gaan én openheid van zaken zullen geven, kunnen zij aantonen dat van de veronderstelde zorgen geen sprake is. Echter, zolang hierover geen duidelijkheid bestaat zijn de door de GI geschetste zorgen, die ook door de school worden bevestigd, leidend. De genoemde zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tezamen met het gesloten gezinssysteem en gebrek aan inzicht op de pedagogische vaardigheden van de ouders maakt dat voor de rechtbank sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig om het verdere verloop van de ontwikkelingsbedreiging te blijven monitoren en zo mogelijk de bedreiging weg te nemen. Bovendien heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de ingezette hulpverlening in een vrijwillig kader door de ouders zal worden voortgezet.
6.8
Hoewel de GI moeite heeft om met beide ouders in contact te komen, kan de GI de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel blijven monitoren via school en via het ziekenhuis. Zij kan op deze wijze nog steeds uitvoering geven aan de ondertoezichtstelling.
6.9
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de GI toewijzen voor de verzochte duur. De rechtbank verwacht niet dat de ontwikkelingsbedreiging binnen een kortere termijn zal zijn afgenomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de moeder met de aanmelding van [minderjarige 1] bij een zorgboerderij en een doorverwijzing naar en afspraak bij de poeppoli voor [minderjarige 2] slechts eerste stappen heeft gezet. Het is aan ouders om te laten zien dat zij gemaakte afspraken daadwerkelijk na kunnen komen en daar ook gevolg aan kunnen blijven geven en het is aan beide ouders om openheid van zaken te geven en de GI inzicht te geven in de opvoedingssituatie.
6.1
Tot slot geeft de rechtbank de ouders nog mee dat zij er grote waarde aan hecht dat de vader zich in dezen ook laat zien. Het gebrek aan zicht op de vader is zorgelijk en roept vragen op. Zolang de vader geen medewerking verleent, hij voor de GI onbereikbaar blijft en niet bij mondelinge behandelingen bij de rechtbank verschijnt, zal de onduidelijkheid over zijn persoon, rol als vader en zijn mogelijke aandeel in de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijven bestaan. Zijn houding terzake is verontrustend en vraagt om opheldering. In het door de moeder gegeven argument dat de vader een belast verleden heeft, dan wel traumatische ervaringen heeft met jeugdzorg, ziet de rechtbank onvoldoende reden voor het uitblijven van enig contact met de GI of de rechtbank. Het is aan de vader om hierover met de GI in gesprek te gaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.11
De rechtbank zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 9 juni 2024 tot 9 juni 2025;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Jansen, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Skrotzki, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.