ECLI:NL:RBZWB:2024:3587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/02/419039 / KG ZA 24-77
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding betreffende een omgangsregeling tussen ouders van een minderjarige

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een kort geding uitspraak gedaan over een omgangsregeling tussen een man en een vrouw, die samen een minderjarig kind hebben. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.A.H. Veldhof, vorderde een voorlopige omgangsregeling waarbij hij twee begeleide contactmomenten per week met zijn kind zou hebben. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van de man. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij het belang van de minderjarige en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken bij de procedure en heeft advies gegeven tijdens de mondelinge behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat er al een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld en de bodemprocedure op de rol stond voor 16 april 2024. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen en dat hij de uitkomst van de bodemprocedure moet afwachten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/419039 / KG ZA 24-77
Vonnis in kort geding van 19 april 2024
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente Borsele,
eiser,
advocaat: mr. D.A.H. Veldhof te Goes,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente Borsele,
gedaagde ,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke,
alsmede
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bewindvoeringskantoor] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de vrouw] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland. locatie Middelburg
(hierna: de Raad).
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de brief d.d. 8 april 2024 van mr. Veldhof, met bijlagen;
- de pleitnota van mr. Veldhof;
- de mondelinge behandeling op 10 april 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordiger namens de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022.
2.3.
Genoemd kind is door de man erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige.
2.4.
De minderjarige verblijft bij de vrouw
2.5.
Op 22 augustus 2022 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C C/02/413078 FA RK 23-3933) strekkende tot vaststelling gezamenlijk gezag, hoofdverblijf, omgangsregeling en kinderbijdrage.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 16 november 2023 is in voornoemde procedure, voor zover thans van belang, de Raad verzocht een onderzoek in te stellen. Daarnaast heeft de rechtbank een kinderbijdrage bepaald alsook een voorlopige omgangsregeling waarbij de man twee begeleide contactmomenten per week van één uur heeft met de minderjarige, van 11:30 uur tot 12:30 uur bij voorkeur bij de man thuis. De verzoeken ten aanzien van het gezag, hoofdverblijf en de definitieve zorg- c.q. omgangsregeling heeft de rechtbank aangehouden tot de familiekamerrol van 16 april 2024.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Primair vast te stellen dat er een voorlopige omgangsregeling geldt tussen de man en [minderjarige] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022 waarbij de man twee begeleide contactmomenten per week van één uur heeft met de minderjarige, van 11:30 uur tot 12:30 uur bij de man thuis, zoals onder rechtsoverweging 4.4. van de tussenbeschikking d.d. d.d. 16 november 2023 is overwogen;
  • Subsidiair gedaagde te veroordelen tot nakoming van de door uw rechtbank bij tussenbeschikking d.d. 16 november 2023 vastgestelde voorlopige omgangsregeling;
  • Zowel primair als subsidiair, gedaagde te veroordelen tot het voldoen van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat gedaagde, na betekening van het in deze te wijzen vonnis, weigert dit vonnis na te komen, zulks met een maximum van € 10.000,00 met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
3.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover de vorderingen zijn ingesteld tegen de bewindvoerder van de vrouw zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard nu zijn vorderingen geen betrekking hebben op de vermogensrechtelijke belangen van de vrouw. Een separate kostenveroordeling kan achterwege blijven.
4.2.
Voordat de voorzieningenrechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen dient allereerst beoordeeld te worden of de man een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
4.3.
De man stelt ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij zijn vordering dat hij al een lange tijd om contact met [minderjarige] strijdt. De door de rechtbank bij voornoemde beschikking bepaalde voorlopige omgangsregeling komt onvoldoende van de grond. Alsnog kan hij niet structureel twee keer per week een uur [minderjarige] bij hem thuis ontvangen. De omgangscontacten worden vaak door de vrouw afgezegd. De Raad heeft besloten het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek. Mocht er een ondertoezichtstelling komen, dan raakt een Gecertificeerde Instelling (GI) betrokken. Tot die tijd moet de man wachten. De man vindt dat de omgangscontacten bij hem thuis nu daadwerkelijk structureel van de grond moet komen. De man is al veel tijd verloren. Van de komende twaalf afspraken vinden er vijf bij de man thuis plaats en de rest gaat of niet door of zal bij het SMWO plaatsvinden. Dit heeft te maken met de (on)mogelijkheden van de hulpverlening.
4.4.
De vrouw stelt primair dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. De vrouw stelt hiertoe dat het eerste contactmoment bij de man thuis aanstaande maandag plaatsvindt. De vrouw heeft nooit tegengehouden dat de bezoeken bij de man thuis plaatsvinden. De contactmomenten bij de locatie van het SMWO zijn immers voor niemand fijn. Dat de omgangsmomenten niet altijd doorgaan is niet omdat de vrouw dit niet wil. Er moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheden van de omgangsbegeleiders. De vrouw geeft aan dat het merendeel van de geplande omgangsmomenten wel doorgaan.
4.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling brengt de Raad naar voren dat ze een eind zijn met het onderzoek, welke inmiddels is uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. Het is nog wachten op een informant. De Raad verwacht het onderzoek niet voor 16 april 2024 af te kunnen ronden, maar het zal geen weken meer duren. De Raad zal in voornoemd rapport zijn visie over de situatie naar voren brengen. Wel vindt de Raad het belangrijk dat tot die tijd de contactmomenten twee keer per week doorgang vinden bij de vader thuis, zoals afgesproken.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een voorziening in kort geding ingevolge artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist, waarbij van eiser niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht.
4.7.
De voorzieningenrechter constateert dat de bodemprocedure op de familiekamerrol van 16 april 2024 gepland staat. Zoals door de Raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht zal deze datum naar waarschijnlijkheid niet gehaald worden, maar bevindt het onderzoek zich wel in de afrondende fase. Ook als het onderzoek op 16 april 2024 nog niet gereed is zal de Raad de rechtbank op die datum dienen te informeren over de stand van het onderzoek. Om voortvarend een mondelinge behandeling te kunnen plannen zal de Raad worden gevraagd om de rechtbank op de hoogte te stellen van de te verwachten termijn waarop de rapportage overgelegd zal worden. De rechtbank zal vervolgens reeds op voorhand verhinderdata van de advocaten van partijen opvragen. Gelet op vorengaande handelswijze en de stand van het onderzoek valt binnen afzienbare termijn te verwachten dat er een mondelinge behandeling zal volgen, al dan niet met een verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van een de GI.
4.8.
De voorzieningenrechter is daarnaast gebleken dat de planning ten aanzien van de aankomende twaalf omgangsmomenten reeds rond is, hetgeen neerkomt op een periode van zes weken. Van deze twaalf omgangsmomenten, vinden er vijf bij de man thuis plaats. Of de overige momenten doorgang vinden is nog onduidelijk. Dat dit zo loopt is in beginsel niet aan de vrouw te wijten, maar is planningstechnisch voor de huidige omgangsbegeleider niet anderszins mogelijk gebleken. De verwachting is dan ook dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, na de reeds geplande omgangsmomenten, neerkomend op een periode van zes weken, een mondelinge behandeling in de bodemprocedure zal dienen.
4.9.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, zodat de man niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Van de man kan verwacht worden dat hij de (op korte termijn te verwachten) mondelinge behandeling in de bodem, met een eventueel ondertoezichtstellingsverzoek, afwacht.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Noort, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier.