Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een kort geding uitspraak gedaan over een omgangsregeling tussen een man en een vrouw, die samen een minderjarig kind hebben. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.A.H. Veldhof, vorderde een voorlopige omgangsregeling waarbij hij twee begeleide contactmomenten per week met zijn kind zou hebben. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof, voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van de man. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij het belang van de minderjarige en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken bij de procedure en heeft advies gegeven tijdens de mondelinge behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat er al een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld en de bodemprocedure op de rol stond voor 16 april 2024. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen en dat hij de uitkomst van de bodemprocedure moet afwachten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.